Sla inhoud over

Klachtenregeling in de Bvt (ter beschikking gestelden)


Sinds 1977 bestaat het beklagrecht voor ter beschikking gestelden. In een justitiële inrichting kunnen de rechten van ter beschikking gestelden (hierna: verpleegden) worden ontnomen of beperkt. Om die reden is de in de wet vastgelegde beklagprocedure van groot belang. Deze procedure zal hierna uiteen worden gezet.

NB: In deze tekst wordt soms verwezen naar jurisprudentie van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) die ziet op de toepassing van het beklagrecht dat is geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit wordt alleen gedaan wanneer de regeling in de Pbw vergelijkbaar is met de regeling in de Bvt en er geen jurisprudentie over de Bvt-regeling gepubliceerd is. In een dergelijk geval kan naar analogie aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die ziet op de regeling in de Pbw.

Beslissingen waartegen beklag open staat

Het beklagrecht is geregeld in hoofdstuk 14 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Een verpleegde kan bij de beklagcommissie in beklag gaan over verschillende zaken. Het hoofd van de inrichting draagt er zorg voor dat een verpleegde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld. Artikel 56 lid 1 en 2 Bvt bepalen dat een verpleegde bij de beklagcommissie beklag kan doen over de volgende beslissingen die door het hoofd van de instelling zijn genomen:

De oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49 Bvt;

  • De plaatsing of voorzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg als bedoeld in artikel 32 lid 1 en lid 2 Bvt;
  • Een beslissing die een beperking inhoudt van het contact met de buitenwereld, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Bvt;
  • De weigering of intrekking van de toestemming om een kind in de inrichting onder te brengen als bedoeld in artikel 47 lid 1 en lid 4 Bvt;
  • Enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht;
  • De intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50 lid 3 Bvt, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd;
  • de intrekking van het proefverlof als bedoeld in artikel 51 lid 3 Bvt;


Daarnaast bepaalt artikel 57 Bvt dat beklag in sommige gevallen pas na een bepaalde periode open staat:

  • tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt staat beklag open nadat deze een week heeft geduurd;
  • tegen een beslissing tot separatie (en de duur daarvan) staat beklag open nadat deze een dag heeft geduurd;
  • tegen een beslissing tot afzondering (en de duur daarvan) staat beklag open nadat deze twee dagen heeft geduurd.

Artikel 57 Bvt bepaalt tot slot dat tegen de beslissing tot verlenging van separatie of afzondering (als bedoeld in artikel 34 lid 4 Bvt) beklag open staat, alsmede tegen de beslissing tot het toepassen van cameraobservatie (als bedoeld in artikel 34a lid 1 Bvt).

Tegen algemeen geldende (nood)maatregelen in een instelling staat in beginsel geen beklag open, tenzij blijkt dat in het specifieke geval van klager anders geoordeeld had kunnen worden of dat klager om afwijking van de (nood)maategel had verzocht en dit is geweigerd.[1] Deze uitspraken heeft de beroepscommissie gedaan in het kader van coronamaatregelen.

In het algemeen wordt een beslissing van een personeelslid of medewerker van de inrichting aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de inrichting. Daarnaast wordt het weigeren om te beslissen gelijkgesteld met een beslissing als bedoeld in artikel 56 lid 1 Bvt. Uit vaste jurisprudentie van de RSJ volgt dat feitelijk gedrag van inrichtingsmedewerkers, voor zover dit gedrag niet wordt vertoond in het kader van de uitoefening van de functie, geen beslissing oplevert waartegen beklag open staat.[2] Tot slot bepaalt artikel 56 lid 5 Bvt dat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens de wet gestelde zorgplicht betracht, geen beklag open staat. Een voorbeeld van een zorgplicht is artikel 42 Bvt. Op grond van artikel 42 Bvt dient het hoofd van de inrichting zorg te dragen voor de verstrekking van voeding. Tegen het tijdstip waarop voedsel wordt verstrekt staat geen beklag open, omdat dit gaat over de manier waarop de zorgplicht wordt uitgeoefend.

In het dossier ‘Vervoer’ wordt ingegaan op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Beklagcommissie voor het vervoer

Het klaagschrift
Vormvereisten

Een verpleegde doet beklag door een klaagschrift in te dienen bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen. Het indienen van een klaagschrift dient schriftelijk te gebeuren, maar is verder vormvrij. Daardoor dient elk als klaagschrift herkenbaar stuk dat de beklagrechter bereikt als zodanig te worden behandeld. In de praktijk wordt in de inrichting een beklagformulier beschikbaar gesteld. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Als een klaagschrift niet voldoende duidelijk is, is een klager niet ontvankelijk in zijn beklag.[3] Indien de verpleegde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, kan hij het klaagschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald (artikel 58 Bvt).

Termijn van indiening

Het klaagschrift dient binnen zeven dagen na de beslissing waarover de verpleegde klaagt te worden ingediend. Dit betekent uiterlijk op de zevende dag na de dag waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing (artikel 58 lid 5 Bvt). Indien het klaagschrift zonder geldige reden te laat wordt ingediend, is de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. Als een verpleegde een kwestie waarover later wordt geklaagd eerst zelf heeft geprobeerd op te lossen, kan dit een verschoonbare termijnoverschrijding opleveren.[4] Een verpleegde is in artikel 1 onder j Bvt gedefinieerd als ‘een persoon die in een instelling is opgenomen’. Dit betekent dat een persoon die pas na het verlaten van de inrichting een klacht indient, niet ontvankelijk is in zijn beklag.[5] De beroepscommissie heeft geoordeeld dat een verpleegde zijn beklag niet ter zitting kan uitbreiden tot een beklag dat ook ziet op een beslissing is genomen nadat hij zijn klaagschrift heeft ingediend.[6]

Intrekking
Het intrekken van een klacht is ook mogelijk. De klager moet dan bewust afstand doen van een verdere behandeling van zijn klacht. Om te achterhalen of een klager prijs stelt op een verdere behandeling van zijn klacht, kan een zogenaamde ‘termijnbrief’ worden gestuurd. In die brief wordt aan klager gevraagd om binnen een gestelde termijn te reageren als hij een verdere behandeling van zijn klacht wenst. Een eenmaal ingetrokken klacht kan in beginsel niet op een later moment weer in behandeling worden genomen.[7] Een ingediende klacht die later wordt ingetrokken, staat er niet aan in de weg dat er een nieuwe klacht over hetzelfde onderwerp wordt ingediend, mits de ‘nieuwe’ klacht tijdig is ingediend.[8]

De procedure

Het klaagschrift wordt ingediend bij en behandeld door de beklagcommissie. De beklagcommissie bestaat uit drie leden van de Commissie van Toezicht en wordt bijgestaan door een secretaris (artikel 59 Bvt). Als er sprake is van een eenvoudige klacht, bijvoorbeeld een klacht die kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, kan het klaagschrift door de enkelvoudige beklagrechter worden behandeld. In moeilijkere gevallen wordt het klaagschrift behandeld door de voltallige beklagcommissie (artikel 59 Bvt).

Zodra het klaagschrift is ontvangen, stuurt de secretaris van de beklagcommissie het hoofd van de inrichting een afschrift van het klaagschrift toe, zodat hij hierop kan reageren. De ter beschikking gestelde wordt vervolgens van de reactie van het hoofd van de inrichting schriftelijk op de hoogte gebracht.

Tot de uitspraak op het klaagschrift is gedaan, kan de klager een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting indienen bij de voorzitter van de beroepscommissie. De voorzitter van de beroepscommissie kan dan, na het hoofd van de inrichting te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen. De klager moet naast het klaagschrift dat hij indient bij de beklagcommissie (van de Commissie van Toezicht), een schorsingsverzoek indienen bij de beroepscommissie (van de RSJ). De voorzitter van de beroepscommissie doet mededeling van zijn beslissing omtrent de schorsing aan het hoofd van de inrichting en klager (artikel 64 Bvt).

Bemiddeling
Bemiddeling door de Commissie van Toezicht is geregeld in hoofdstuk 8 van de Bvt. Er zijn twee manieren waarop bemiddeling in gang kan worden gezet:

  1. Een verpleegde kan zich mondeling of schriftelijk wenden tot de commissie met het verzoek te bemiddelen ter zake van een grief (artikel 55 lid 1 Bvt). Een grief ziet op de wijze waarop de directeur zich in een bepaalde situatie jegens de verpleegde heeft gedragen of zijn zorgplicht heeft vervuld. Een gedraging van een personeelslid of medewerker van de inrichting jegens de verpleegde wordt als een gedraging van de directeur van de inrichting aangemerkt.
  2. Ten tweede kan een ter beschikking gestelde een klacht indienen bij de beklagcommissie. De voorzitter van de beklagcommissie kan de behandeling van het klaagschrift voor bepaalde of onbepaalde tijd uitstellen, indien hij van oordeel is dat het klaagschrift zich leent voor bemiddeling of indien de bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten.

Indien een verpleegde bemiddeling wenst over een beslissing betreft waartegen beklag openstaat, dient het verzoek tot bemiddeling uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing te worden ingediend. De Commissie van Toezicht streeft ernaar binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. Zij kan de bemiddeling geheel of ten dele aan de maandcommissaris of een ander uit haar midden aangewezen lid opdragen. De Commissie van Toezicht stelt de verpleegde en het hoofd van de inrichting in de gelegenheid om, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt mondeling toe te lichten (artikel 55 Bvt).

Indien de verpleegde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de Commissie van Toezicht zorg voor de bijstand van een tolk. Zij sluit de bemiddeling af met een mededeling van haar bevindingen aan het hoofd van de inrichting en de ter beschikking gestelde. Indien het een beklagwaardige beslissing betreft, wordt de verpleegde gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan. Indien het hoofd van de inrichting of de ter beschikking gestelde hierom verzoekt, wordt hem zo spoedig mogelijk een gedagtekend afschrift van de mededeling toegezonden of uitgereikt (artikel 55 Bvt).

Indien een verpleegde niet tevreden is met de uitkomst van de bemiddeling, kan hij ervoor kiezen om een klaagschrift in te dienen mits het een beslissing van het hoofd van de inrichting betreft waartegen beklag open staat. Het lid van de Commissie van Toezicht dat de verpleegde als maandcommissaris heeft gesproken over een klacht mag geen deel uit mag maken van de beklagcommissie die de klacht behandelt.

Als het tot een beklagzitting komt, is ook bemiddeling tijdens de beklagzitting nog mogelijk, indien blijkt dat partijen bereid zijn enige concessies te doen. De beklagcommissie kan hierop inspelen en een bemiddelaarsrol vervullen als beide partijen daarmee instemmen. Mochten partijen tot overeenstemming komen, dan zal de klacht ter zitting worden ingetrokken.

De procedure ter zitting
Tijdens een beklagzitting, die in de inrichting plaatsvindt, worden de klager en het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld mondeling opmerkingen te maken, tenzij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond wordt geacht (art. 61 Bvt) In dat geval vindt er geen zitting plaats.

De klager en het hoofd van de inrichting kunnen de voorzitter van de beklagcommissie vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien. De beklagcommissie kan het hoofd van de inrichting en de klager ook buiten elkaars aanwezigheid horen. Ook in dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan klager respectievelijk het hoofd van de inrichting mondeling medegedeeld (artikel 61 Bvt).

Een klager heeft het recht zich te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk (artikel 62 Bvt).

De behandeling van het klaagschrift ter zitting vindt niet in het openbaar plaats, tenzij de beklagcommissie van oordeel is dat de niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag (artikel 59 lid 5 Bvt).

De beslissing van de beklagcommissie
In artikel 66 Bvt is limitatief opgesomd welke beslissingen een beklagcommissie kan nemen.[9] De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:

Niet-ontvankelijkverklaring van het beklag
Een beslissing strekkende tot een niet-ontvankelijkverklaring houdt of in dat klager klaagt over iets dat op grond van artikel 56 lid 1 Bvt geen beklagwaardige beslissing is, of dat klager te laat is met het indienen van zijn klaagschrift.

Ongegrondverklaring van het beklag
Een ongegrondverklaring houdt in dat de beklagcommissie de bestreden beslissing niet in strijd acht met een in de inrichting geldend wettelijke voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Ook acht de beklagcommissie de beslissing na een belangenafweging niet onredelijk of onbillijk.

Gegrondverklaring van het beklag

De beklagcommissie kan in twee gevallen het beklag gegrond verklaren en de beslissing van het hoofd van de inrichting geheel of gedeeltelijk vernietigen. Ten eerste kan een gegrond verklaren volgen wanneer de beslissing waarover geklaagd is in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Een gegrondverklaring kan ten tweede volgen wanneer de beslissing waarover is geklaagd bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Als dat het geval is, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door het hoofd van de inrichting ongedaan gemaakt of in overstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie. Voor zover de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, bepaalt de beklagcommissie, na het hoofd van de inrichting te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager moet worden geboden. De beklagcommissie stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.

Indien het beklag gegrond wordt verklaard, kan de beklagcommissie het hoofd van de inrichting opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak, bepalen dat haar uitspraak in plaats treedt van de vernietigde beslissing of volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging. Indien de beklagcommissie het hoofd van de inrichting opdraagt een nieuwe beslissing te nemen, kan de beklagcommissie in haar uitspraak een termijn stellen. De beklagcommissie kan daarnaast bepalen dat de uitspraak buiten werking blijft totdat deze onherroepelijk is geworden (artikel 66 Bvt).

Termijn

De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen een termijn van vier weken, uitspraak (artikel 65 lid 1 Bvt). De termijn van vier weken begint te lopen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen. In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan het hoofd van de inrichting en de klager mededeling gedaan.

Deze termijn blijkt niet in alle gevallen haalbaar, bijvoorbeeld omdat de procedure langer duurt doordat er wordt bemiddeld door de maandcommissaris. Ook kan bijvoorbeeld het plannen van de zitting, het opmaken van een beslissing of het rogatoir horen van een klager meer tijd in beslag nemen.

Motivering en vormvereisten
De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend (artikel 65 lid 2 Bvt). De uitspraak bevat een verslag van degenen die gehoord zijn door de beklagcommissie. De uitspraak wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en het hoofd van de inrichting wordt kosteloos een afschrift van de beslissing van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt.

De uitspraak van de beklagcommissie vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak (artikel 65 lid 3 Bvt).

Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mogelijkheid om beroep in te stellen (artikel 65 lid 4 Bvt).

De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan de klager en het hoofd van de inrichting (artikel 65 lid 5 Bvt). Zij worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Als de dag van de uitspraak geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan, wordt deze uitspraak op het klaagschrift aangetekend. Indien de uitspraak mondeling wordt gedaan en beroep wordt ingesteld, moet de beslissing alsnog schriftelijk worden uitgewerkt (artikel 65 lid 6 Bvt). De secretaris zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan het hoofd van de inrichting, de klager en de beroepscommissie.

De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar Onze Minister. Eenieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt er zorg voor dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de verpleegde kan worden afgeleid (artikel 65 lid 7 Bvt).

Bijzondere mogelijkheden bij behandeling van het klaagschrift

In een aantal situaties kan de beklagcommissie, eventueel op verzoek van klager of het hoofd van de inrichtingen, gebruik maken van bijzondere mogelijkheden bij de afhandeling van een klaagschrift. Deze mogelijkheden zullen hierna kort worden besproken.

Rogatoir verhoor
Indien de klager niet meer in de inrichting verblijft waar de beslissing waartegen geklaagd wordt is genomen, kan de klager op verzoek van de beklagcommissie door een (lid van) een andere beklagcommissie worden gehoord (artikel 62 lid 4 Bvt). Het lid van de andere beklagcommissie zal een proces-verbaal opmaken en stuurt dat toe aan de beklagcommissie die bij de inrichting hoort waar de beslissing is genomen. Daarna wordt doorgaans het hoofd van de inrichting tegen wie de klacht is gericht in de gelegenheid gesteld op de inhoud van dat proces-verbaal te reageren. Wanneer er rechtsbijstandverleners zijn betrokken bij de procedure en deze bij het rogatoire verhoor aanwezig zijn geweest, betekent dit volgens de RSJ nog niet dat deze rechtsbijstandverlener ook in de gelegenheid moet worden gesteld aanwezig te zijn bij de zitting waarop de directie wordt gehoord.[10]

Horen van getuigen
Artikel 61 lid 4 Bvt bepaalt dat de beklagcommissie ook bij andere personen dan de klager en het hoofd van de inrichting mondeling of schriftelijk inlichtingen kan inwinnen. Als de beklagcommissie besluit andere personen te horen, kunnen de klager en de directeur vragen opgegeven die zij gesteld zouden willen zien.

Als de beklag- of beroepscommissie zich onvoldoende acht te zijn voorgelicht, kan de zaak worden aangehouden, zodat de voorzitter eerst getuigen kan horen.[11] De zakelijke inhoud van de verklaring van getuigen wordt aan de klager en het hoofd van de inrichting medegedeeld. De inhoud van de verklaring van getuigen kan in de beslissing worden opgenomen.[12]Indien de beklag- of beroepscommissie van mening is voldoende te zijn ingelicht, kunnen zij het verzoek om getuigen te horen, afwijzen.[13] De beslissing om getuigen wel of niet te horen wordt gedaan in een tussenuitspraak. Tegen een tussenuitspraak staat geen hoger beroep open.[14]

De beklagcommissie heeft niet de mogelijkheid om af te dwingen dat getuigen verschijnen en naar waarheid een verklaring afleggen. Voor zover de niet-verschenen getuige een lid van het inrichtingspersoneel is, is het denkbaar dat de afwezigheid van deze getuige leidt tot de toepassing van het beginsel van vermoeden van onschuld van de beschuldigde. Zo oordeelde de RSJ dat, nu de getuigen van een incident door de directie niet zijn gehoord, de verklaring van klager aannemelijk moest worden geacht.[15]

Gebruik van camerabeelden
De beklagcommissie kan de beelden van de beveiligingscamera’s in de inrichtingen gebruiken in de beklagprocedure. De beklagrechter kan het hoofd van de inrichting verzoeken om toezending van de camerabeelden, waarna deze op voorhand of ter zitting worden bekeken. Zo oordeelde de RSJ bijvoorbeeld na bestudering van de camerabeelden dat ten aanzien van klager voldoende verdenking is gerezen en zijn beroep ongegrond moet worden verklaard. Wanneer het hoofd van de inrichting een straf (mede) baseert op de door hem bekeken camerabeelden is het essentieel dat die beelden bewaard worden ten behoeve van een lopende beklag- en beroepsprocedure.[16] Zo oordeelde de RSJ dat dat klager is geschaad in zijn mogelijkheid om zich te verdedigen in een zaak, waarin de beschuldigingen geheel berustten op camerabeelden die niet meer beschikbaar waren. Onder die omstandigheden kon de beslissing van de directeur niet in stand blijven.[17] Dit betekent overigens niet dat altijd door middel van camerabeelden feiten vastgesteld moeten worden. Als er een duidelijk en voldoende feitelijk schriftelijk verslag met betrekking tot de feiten is opgemaakt, kan de beklagcommissie besluiten dat het gebruik van de camerabeelden achterwege kan worden gelaten.

Aanhouding van (verdere) behandeling van het klaagschrift
Tijdens de behandeling van een klacht is het mogelijk dat een verzoek wordt gedaan om de verdere behandeling van de klacht aan te houden. Hiervoor kunnen verschillende redenen worden aangevoerd. Zowel een klager, een raadsman als de directeur kan om aanhouding verzoeken. Ook de beklagcommissie zelf kan beslissen een zaak aan te houden, bijvoorbeeld om getuigen te horen of om een nadere rapportage op te vragen.[18]

Bij de beoordeling van een aanhoudingsverzoek moet eerst worden bepaald of het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Is een klacht kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond, dan kan worden afgezien van een mondelinge behandeling (artikel 61 lid 1 Bvt) en kan het verzoek tot aanhouding afgewezen worden. Bovendien dient bij beoordeling van een aanhoudingsverzoek in gedachten gehouden te worden dat het aanhouden van een klacht vaak tot uitstel, terwijl voor de behandeling van een klacht termijnen zijn voorgeschreven (bijvoorbeeld in artikel 65 Bvt).

Een verzoek tot aanhouding dat vlak voor de zitting wordt gedaan, zal op de zitting besproken worden met de wel verschenen partij.[19] De RSJ kiest voor deze werkwijze, omdat voor aanhoudingsverzoeken ook het standpunt van het hoofd van de inrichting of klager van betekenis kan zijn. In de praktijk blijkt het bijvoorbeeld voor te komen dat een klager – in het geval van verhindering van zijn advocaat – meer waarde hecht aan een snelle beslissing dan aan een behandeling van de zaak met bijstand van een advocaat. Bovendien blijkt in de praktijk dat de beslissing tot het niet aanhouden er vaak voor zorgt dat de raadsman door een collega wordt vervangen. In het geval dat vervanging van de raadsman ter zitting niet mogelijk is, stuurt de raadsman voor de zitting een toelichting met argumenten voor aanhouding. De beklagcommissie beslist dan voorafgaand aan de zitting of ter zitting of het verzoek om aanhouding wordt gehonoreerd.

Hoewel door de RSJ geen harde criteria zijn gegeven op grond waarvan een aanhoudingsverzoek moet worden toegewezen, kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat een ongemotiveerd verzoek weinig kans van slagen heeft.[20] Verder is van belang dat uitdrukkelijk wordt aangegeven dat men bij de mondelinge behandeling aanwezig wil zijn.[21] Als klager zelf wel verschijnt en in de gelegenheid wordt gesteld vragen te beantwoorden, maar zijn advocaat is niet verschenen, hoeft dit niet te betekenen dat de behandeling van de klacht moet worden aangehouden. Ook niet als de klager op advies van zijn advocaat geen vragen wil beantwoorden.[22]

Wraking

In 2015 is de mogelijkheid tot wraking in het penitentiair recht opgenomen in artikel 31 Instellingswet Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Daarin is onder meer bepaald dat, op verzoek van een van de partijen elk van de leden van de beroepscommissie die de betreffende beroepszaak behandelen dan wel de voorzitter die een schorsingsverzoek behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Wanneer een wrakingsverzoek wordt gedaan, wordt de behandeling van het beroep dan wel de behandeling van het schorsingsverzoek geschorst. Indien het wrakingsverzoek ter zitting wordt gedaan, wordt van het verhandelde een proces-verbaal opgemaakt waarin de reden voor de wraking is vermeld.

Wanneer om wraking wordt verzocht kan het lid dat wordt gewraakt, in de wraking berusten. Indien het lid niet in de wraking berust, wordt het wrakingsverzoek behandeld door een aparte wrakingskamer.
De verzoeker en het gewraakte lid, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord dan wel hun opmerkingen schriftelijk kenbaar te maken. De wrakingskamer kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of het gewraakte lid, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Nadat op het verzoek is beslist, kan de wrakingskamer de behandeling van het beroep voortzetten. Tegen de beslissing op het wrakingsverzoek staat geen rechtsmiddel open.

Een tweede verzoek om wraking in dezelfde beroepszaak van hetzelfde lid van de beroepscommissie wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerste verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. In geval van misbruik van het wrakingsrecht kan worden bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Dit wordt in de beslissing vermeld.

Misbruik van beklagrecht
Soms dient één justitiabele een zodanig groot aantal klachten in een korte periode in, dat het bijna onwerkbaar is voor het hoofd van een inrichting om daarop te reageren. Er kan dan sprake zijn van misbruik van het beklagrecht. De RSJ oordeelde dat dit niet snel het geval is.[23] Als de beklagcommissie oordeelt dat er sprake is van misbruik van het beklagrecht, kan de beklagcommissie de klachten als niet-ontvankelijk afdoen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een klager dezelfde niet-ontvankelijke of ongegronde klachten op grote schaal indient en herhaalt.

Beroepsprocedure bij de RSJ
Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kunnen het hoofd van de inrichting en de klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift moet uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het afschrift van de uitspraak of na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend (artikel 67 lid 1 Bvt). Tegen het uitblijven van een uitspraak van de beklagcommissie staat geen beroep open.[24]

Procedure
Het beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een bij de RSJ benoemde beroepscommissie van drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris. De behandeling van het beroepschrift door de beroepscommissie vindt grotendeels op dezelfde wijze plaats als die van het klaagschrift door de beklagcommissie. De verschillen zijn dat de beroepscommissie, in tegenstelling tot de beklagcommissie, kan bepalen dat (artikel 67 lid 5 Bvt):

  1. het hoofd van de inrichting en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
  2. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepscommissie kunnen worden gemaakt;
  3. ingeval bij een ander persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.

Een beroepschrift kan op verschillende gronden worden ingediend. Als een beroep niet is voorzien van de gronden die de wet voorschrijft, leidt dit volgens de RSJ niet in alle gevallen tot niet-ontvankelijkheid. Niet-ontvankelijkheid van een beroepschrift wegens het ontbreken van gronden leidt alleen tot niet-ontvankelijkheid als een advocaat of het hoofd van de inrichting niet reageert op het verzoek om alsnog de gronden voor het beroep aan te geven.[25] Deze eis wordt door de RSJ niet aan justitiabelen gesteld.

Schorsende werking
Het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming inhoudt. Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van degene die het beroep heeft ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan mededeling aan het hoofd van de inrichting en klager (artikel 67 Bvt).
 
Uitspraak
De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak. De uitspraak van de beroepscommissie strekt tot (artikel 68 Bvt):

  1. gehele of gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
  2. bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden;
  3. vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

Indien de uitspraak van de beklagcommissie wordt vernietigd, doet de beroepscommissie hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.

Cassatie in het belang der wet

Sinds 1 juli 2015 kent het penitentiair recht de mogelijkheid van cassatie in het belang de wet. Dit betekent dat de beroepscommissie van de RSJ niet langer de hoogste rechter is. In artikel 33 van de Instellingswet Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2015 is bepaald dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan instellen tegen de uitspraken van de beroepscommissie van de RSJ.

___________________________________________________

[1] RSJ 27 augustus 2021, R-20/7098/TA; RSJ 10 januari 2022, 21/22515/TA.

[2] RSJ 4 mei 2015, 15/0012/GA

[3] RSJ 8 juli 2016, 16/1187/GA.

[4] RSJ 24 augustus 2016, 16/1181/TA.

[5] Zie ook: RSJ 30 december 2013, 13/2648/JA

[6] RSJ 5 juli 2021, 21/19861/TA.

[7] RSJ 18 februari 2013, 12/3386/GA.

[8] RSJ 12 september 2013, 13/1710/GA.

[9] RSJ 4 november 2013, 13/2285/TA.

[10] RSJ 29 augustus 2012, 12/1248/GA.

[11] RSJ 27 juni 2012, 11/4456/GA.

[12] Zie, bijvoorbeeld: de uitspraak van een beklagcommissie met kenmerk KC 2012/126.

[13] RSJ 20 oktober 2017, 17/0356/GA en RSJ 25 juli 2017, 17/1410/GB.

[14] RSJ 23 januari 2002, 01/1709/GA.

[15] RSJ 30 maart 2012, 11/4331/GA.

[16] RSJ 10 april 2012, 11/2371/GA.

[17] RSJ 7 september 2007, 07/1466/GA.

[18] RSJ 11 juni 2012, 12/0166/GA.

[19] RSJ 5 januari 2007, 06/2746/GA.

[20] RSJ 5 januari 2007, 06/2746/GA.

[21] RSJ 17 januari 2012, 11/2838/GA.

[22] RSJ 21 februari 2012, 11/3284/GM.

[23] RSJ 6 december 2012, 12/2659/TA, 12/2731/TA t/m 12/2736/TA, 12/2738/TA.

[24] RSJ 23 december 2021, 21/24699/TA.

[25] RSJ 29 juni 2011, 11/0293/GA en RSJ 30 december 2013, 13/0472/GA.