Sla inhoud over

Disciplinaire straffen gevangeniswezen

De directeur van de inrichting kan op grond van artikel 50 en 51 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) disciplinaire straffen opleggen. De directeur kan dit doen als de gedetineerde feiten begaat die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of als de feiten onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Disciplinair strafbare feiten
Voor de oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de gedetineerde een strafbaar feit heeft begaan in penitentiairrechtelijke zin. Het enkele vermoeden dat de gedetineerde een strafbaar feit gaat plegen, is onvoldoende voor oplegging van een disciplinaire straf.[1] Ook is opleggen van een disciplinaire straf onredelijk en onbillijk wanneer niet is gebleken dat de gedetineerde kennis had van, heeft meegewerkt aan of heeft deelgenomen aan strafbare feiten, anders gezegd: als hem geen verwijt te maken valt.[2] In een dergelijk geval kan wel een ordemaatregel worden opgelegd, maar geen straf.[3] Meer informatie hierover is te vinden in het dossier Ordemaatregelen.

Wat is een strafbaar feit in penitentiairrechtelijke zin?
De wet bevat geen opsomming van strafbare feiten in penitentiairrechtelijke zin. Volgens artikel 50 lid 1 Pbw moet het gaan om ‘feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming’. Per geval zal moeten worden uitgemaakt welk gedrag disciplinair kan worden bestraft en welk gedrag niet.
Gebeurtenissen die buiten de inrichting hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld het vertonen van lastig gedrag tijdens transport naar de rechtbank en het daar slopen van de inventaris van een cel of het plaatsvinden van incidenten tijdens verlof, zijn ook vatbaar voor disciplinaire bestraffing, mits het verblijf buiten de inrichting nog viel onder tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.[4] Zo kan men na terugkeer van een ontvluchting disciplinair worden bestraft, terwijl ontvluchting zelf geen strafbaar feit is in de zin van het Wetboek van Strafrecht.[5]


Penitentiairrechtelijk en/of ‘gewoon’ strafbaar feit

Als een gedetineerde een ‘gewoon’ strafbaar feit begaat (een misdrijf of overtreding), kan de directeur aangifte doen bij de politie en wordt het feit volgens de strafrechtelijke weg afgedaan. Soms is een bepaalde gedraging zowel een ‘gewoon’ strafbaar feit als een penitentiairrechtelijk vergrijp, zoals een vechtpartij. In ernstige gevallen zal dan aangifte worden gedaan bij de politie, maar in minder ernstige gevallen kan het bij een disciplinaire bestraffing van de dader blijven. Zo zal bijvoorbeeld bij een kleine hoeveelheid aangetroffen (soft)drugs niet meteen aangifte van de overtreding van de Opiumwet plaatsvinden en wordt volstaan met een disciplinaire bestraffing. Het aangiftebeleid kan per inrichting of afdeling verschillen.[6] Ten aanzien van druggerelateerde feiten is in het Drugsontmoedigingsbeleid en Verslavingszorg Gevangeniswezen van 10 december 2014 een aangiftebeleid opgenomen.

Verwijtbaarheid
Niet alleen degene die het penitentiairrechtelijk strafbare feit heeft begaan kan disciplinair worden bestraft. Ook medeplegen, uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid, als bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht, kunnen disciplinair bestraft worden.
Collectieve bestraffing is daarentegen niet mogelijk. De RSJ heeft bepaald dat artikel 51 lid 5, van de Pbw individuele verwijtbaarheid vereist. Een gedetineerde kan niet worden gestraft voor medeverantwoordelijkheid als er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit.[7] Zo oordeelde de RSJ in een uitspraak dat de disciplinaire straf, die was opgelegd wegens contrabande die op de meerpersoonscel van de klager was aangetroffen, onredelijk was.[8] Een medegedetineerde had namelijk verklaard dat alle aangetroffen contrabande aan hem toebehoorde. De RSJ was in een andere uitspraak over aangetroffen contrabande wel van oordeel dat klager een verwijt kon worden gemaakt. Gelet op de plaats waar de contrabande was aangetroffen, was het voldoende aannemelijk dat klager wetenschap van de contrabande had gehad.[9]

Alle in één verblijfsruimte verblijvende gedetineerden kunnen wel verantwoordelijk worden gehouden voor  bij een celinspectie van een meerpersoonscel aangetroffen mobiele telefoons, tenzij duidelijk is dat één of meer van hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt.[10]

Bewijs: het schriftelijke verslag
Als de directeur zelf niet aanwezig was, zal hij het bewijs van het strafbare gedrag vooral ontlenen aan het schriftelijke verslag (of rapport) dat over de gebeurtenis is opgemaakt door het personeel dat getuige is geweest van de feiten. Vanwege de gevolgen, die voor een gedetineerde zeer ingrijpend kunnen zijn (denk bijvoorbeeld aan een strafcelplaatsing en degradatie), is het van essentieel belang dat de feitelijke gang van zaken in het verslag nauwkeurig, volledig en waarheidsgetrouw is opgeschreven.[11] De RSJ heeft in een uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de schriftelijke verslagen: “In het Wetboek van Strafvordering is een expliciete regeling opgenomen voor het op ambtseed opmaken van verslagen door opsporingsambtenaren. Een dergelijke regeling is er niet in de Pbw en de beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt.”[12] De RSJ heeft in een andere uitspraak nogmaals geoordeeld dat dergelijke verslagen ‘slechts’ naar waarheid zijn opgemaakt en niet op ambtseed.[13]

Voor het opleggen van een disciplinaire straf dient de directeur de overtuiging te hebben dat de gedetineerde het te bestraffen feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Deze overtuiging dient te berusten op feiten en omstandigheden die in redelijkheid aannemelijk worden geacht. De directeur moet dan ook motiveren waarom hij een disciplinaire straf oplegt. Het penitentiaire 'strafblad' mag een rol spelen bij het bepalen van de strafmaat.[14] Tijdens de beoordeling van een directeursbeslissing in een klacht is de beklagcommissie, en in beroep de beroepscommissie, vrij in het kiezen van bewijsmiddelen en de waardering daarvan. Voor meer informatie hierover en over het (bewaren van) camerabeelden die zijn gebruikt ter ondersteuning van de oplegging van een disciplinaire straf verwijzen wij u graag naar het dossier Beklagprocedure.

Oplegging straf voorbehouden aan de directie
Het opleggen van een disciplinaire straf is op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw voorbehouden aan de directeur of diens vervanger. De reden hiervoor is het ingrijpende of verstrekkende karakter van deze beslissingen. De Minister wijst personen aan als plaatsvervanger van de directeur (artikel 3 lid 4 Pbw). Plaatsvervangers zijn belast met een algemene beheersbevoegdheid. Voorwaarde voor hun functie is dat ze, voor een onbevooroordeelde en evenwichtige oplegging van een ordemaatregel, op noodzakelijke afstand staan ten opzichte van de gebeurtenissen.[15] Het slechts beperkt aanwijzen van personen (zoals het hoofd beveiliging of afdelingshoofden) als plaatsvervangend directeur, met uitsluitend de bedoeling om het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen mogelijk te maken, is volgens de RSJ niet de bedoeling van de wet. Personen met een dergelijke beperkte aanwijzing zijn volgens vaste jurisprudentie van de RSJ onbevoegd om tot het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen te beslissen.[16] Ook het machtigen van lagere ambtenaren of medewerkers door de directie om straffen op te leggen is op grond van artikel 5 lid 4 sub h van de Pbw niet toegestaan.[17]
Pleegt een gedetineerde disciplinair strafbare feiten tijdens zijn vertrek en overplaatsing naar een andere inrichting, dan heeft de directie van de inrichting van herkomst strafbevoegdheid. De overname van een ongewijzigde straf door een andere inrichting is ook geen beklagwaardige beslissing.[18]

Procedure
Rapport aanzeggen
Indien een personeelslid constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, zegt hij de gedetineerde een rapport aan. Het personeelslid dient in het rapport aan te geven dat hij de gebeurtenissen aan de directeur zal rapporteren. 
Als aan de gedetineerde niet wordt meegedeeld dat er een schriftelijk verslag aan de directie zal worden gedaan, terwijl op grond van een dergelijk verslag later wel een disciplinaire straf wordt opgelegd, heeft dat tot gevolg dat een klacht tegen die beslissing om formele redenen gegrond moet worden verklaard.[19] Een rapport of schriftelijk verslag kan ook worden aangezegd en opgemaakt door een medewerker niet zijnde PIW-er, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 1 aanhef en onder f van de Pbw. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een in de keuken werkzame medewerker van de catering, een medewerker van de inrichtingswinkel of een geestelijk verzorger.[20]

Een schriftelijk verslag moet in principe altijd worden opgemaakt door de medewerker die het voorval waarnam. Aanzeggen van het rapport kan soms ook gebeuren door een ander personeelslid dan het personeelslid dat het incident heeft geconstateerd.[21] De gedetineerde weet dan immers wat hem verweten wordt, zodat hij zich kan beraden op zijn verdediging, voordat hij door de directeur gehoord wordt over het voorval. 
In de beginselenwetten is geen termijn genoemd voor het aanzeggen en op de hoogte stellen van de directeur. In de jurisprudentie wordt daarom aansluiting gezocht bij de termijn van uitreiking van de schriftelijk mededeling, zijnde onverwijld.[22] Een termijn van drie dagen is in ieder geval te lang.[23]Maar ook het geval waarin een verslag anderhalf uur later werd aangezegd, werd te laat bevonden.[24] Een en ander is dus altijd afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Bewaardersarrest
De gedetineerde kan, in afwachting van de afhandeling van zijn aangezegde en opgemaakte schriftelijke verslag door de directie, door de medewerker worden afgezonderd in de eigen cel of in de afzonderingscel op grond van zogenoemd ‘bewaardersarrest’ voor ten hoogste 15 uur (artikel 23 lid 3 en artikel 24 lid 4 Pbw). Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het ‘bewaardersarrest’, gelet op de context waarin dit wordt opgelegd, namelijk vooruitlopend op een door de directeur te nemen beslissing over een ordemaatregel of een disciplinaire straf, te worden opgevat als een namens de directeur genomen beslissing waartegen beklag open staat.[25]

Afhandeling van het rapport
De afhandeling van het schriftelijk verslag moet in beginsel binnen 24 uur na aanzegging van het verslag plaatsvinden (artikel 50 lid 1 Pbw). Slechts vanwege bijzondere omstandigheden kan van deze termijn worden afgeweken.[26] De beroepscommissie oordeelde in een zaak waarin de directeur aangaf dat het schriftelijk verslag niet binnen 24 uur was afgehandeld omdat zij zorgvuldig onderzoek wilde doen en navraag wilde doen bij de betrokken personeelsleden, maar deze de desbetreffende niet aanwezig waren, dat organisatorische problemen van deze aard geen overschrijding van de termijn van 24 uur rechtvaardigen.[27]

Horen

De directeur leest het verslag van de medewerker en moet, voordat hij beslist over het opleggen van een straf en/of voor het einde van de 15 uur dat de gedetineerde afgezonderd is, de gedetineerde horen (artikel 57lid 1 sub j Pbw). Voor overschrijding van de termijn van 15 uur is het afwezig zijn van de directeur in de inrichting geen verschoonbare reden. De gedetineerde kan door de directeur namelijk ook telefonisch worden gehoord.[28]
Wordt de gedetineerde niet tevoren gehoord, dan wordt een klacht over de bestraffing formeel gegrond verklaard.
Indien de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, maar dat horen niet plaatsvindt door toedoen van de gedetineerde, is voldaan aan de hoorplicht.[29] Indien de directeur optreedt op grond van eigen waarneming van strafwaardig gedrag, kan de directeur een disciplinaire straf opleggen zonder dat van dat gedrag rapport is aangezegd en opgemaakt (artikel 50 lid 3 Pbw). Voordat de disciplinaire straf wordt opgelegd, dient de gedetineerde wel door de directeur te worden gehoord. Indien de directeur beslist tot het niet opleggen van een disciplinaire straf eindigt de afzondering (bewaardersarrest) van de gedetineerde direct. Indien de directeur wel beslist tot het opleggen van een disciplinaire straf, gaat het bewaardersarrest over in de disciplinaire straf.[30] Er is geen rechtsregel op grond waarvan de duur van het bewaardersarrest in mindering moet worden gebracht op de vervolgens opgelegde disciplinaire straf.[31]

Uitreiken beschikking
De directeur geeft de gedetineerde van zijn beslissing tot strafoplegging zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling. De RSJ oordeelde dat als de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet onverwijld aan de gedetineerde wordt uitgereikt een beroep om die reden gegrond is.[32]
De feitelijke uitreiking behoeft niet door de directeur zelf te geschieden. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pbw moeten de reden van de disciplinaire straf en de datum worden vermeld in de beschikking en moet de beschikking zijn ondertekend door de directeur. Daarnaast staat in de beschikking altijd de duur van de disciplinaire straf, welke de gedetineerde ook al is verteld na het horen. Tot slot staat in de beschikking vermeld dat de gedetineerde is gehoord. 
Een beschikking is onvoldoende gemotiveerd als daarin slechts staat dat de gedetineerde door zijn gedrag de rust en orde heeft verstoord. Duidelijk aangegeven moet worden om welk soort gedrag het gaat.[33] In de beschikking staat ook vermeld dat de gedetineerde beklag kan instellen tegen de beslissing; de termijn waarbinnen hij dit beklag moet instellen (zeven dagen) en de mogelijkheid om hangende de uitspraak op het klaagschrift een verzoek te doen aan de RSJ om de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen (artikel 58 lid 4 Pbw).

Tenuitvoerlegging
De straf dient na oplegging onverwijld ten uitvoer te worden gelegd. Daarvan is ook nog sprake als de straf in verband met het ondergaan van een andere straf onmiddellijk na afloop van die straf wordt ondergaan.[34]
De zorgvuldigheid vereist dat de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan beslist over het opleggen van een disciplinaire straf en dat de afhandeling binnen 24 uur na het aanzeggen van het verslag plaatsvindt.[35]
De straf mag niet ingaan op een datum die ligt vóór de dag waarop de straf is opgelegd. Straffen met terugwerkende kracht is in strijd met de wet.[36] De straf van opsluiting in een strafcel kan ook in een andere inrichting of afdeling dan waar zij is opgelegd ten uitvoer worden gelegd. Het is in zo’n geval wel vereist dat de tenuitvoerlegging van de opsluiting in een strafcel in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit en dat de directeur dit in overeenstemming met de minister doet (artikel 52 lid 1 en 2 Pbw).[37]

In dit dossier staat een schematisch overzicht van alle termijnen.

Strafsoorten in de Penitentiaire beginselenwet
Artikel 51 van de Pbw kent de volgende disciplinaire straffen (limitatief):

  • Opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken. Met een andere verblijfsruimte wordt de eigen cel bedoeld. De manier waarop de opsluiting als disciplinaire straf moet worden uitgevoerd, is vastgelegd in de Regeling Straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen. Als bijkomende maatregel bij de straf van opsluiting in een ‘andere verblijfsruimte’ kan verwijdering van tv voor de duur van de disciplinaire straf worden opgelegd. Anders zou aan het strafkarakter van de straf afbreuk worden gedaan.[38]Die bijkomende maatregel moet wel in de strafbeschikking worden opgenomen.[39] Als de gedetineerde langer dan 24 uur in de strafcel moet verblijven, dient de directie terstond de CvT en de inrichtingsarts hiervan in kennis te stellen (artikel 55 lid 2 Pbw). 
  • Ontzegging van bezoek voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen. Deze straf mag alleen worden opgelegd als het strafbare feit iets te maken heeft gehad met het bezoek van een bepaalde persoon of van bepaalde personen.[40]
  • Uitsluiting van deelname aan één of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken. Disciplinaire straf van uitsluiting van de activiteit luchten mag echter niet leiden tot beperking van het wettelijk recht op luchten.[41]
  • Weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof;
  • Geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het in de inrichting of afdeling geldende weekloon. Ook wanneer de gestrafte niet heeft deelgenomen aan de arbeid en dus geen inkomsten uit arbeid heeft ontvangen kan hij toch tot een geldboete worden veroordeeld. Het verrekenen van een geldboete met de rekening-courant, zonder de instemming van de betreffende gedetineerde, is in strijd met de geldende regelgeving.[42] Bij het niet betalen van een geldboete is een vervangende straf van uitsluiting van programma-activiteiten voor bepaalde tijd toelaatbaar. Weigering om in te stemmen met een schadevergoedingsregeling is geen grond voor het opleggen van een disciplinaire straf van een geldboete. De geldboete mag dan ook niet worden gebruikt als vergoeding van schade.[43]


Cameratoezicht

Een gedetineerde aan wie een disciplinaire straf van opsluiting in strafcel is opgelegd, kan onder cameratoezicht worden geplaatst, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde dit noodzakelijk maakt. De directeur vraagt voorafgaand aan deze beslissing advies aan de gedragsdeskundige of de inrichtingsarts. Indien het advies niet afgewacht kan worden, kan de directeur het cameratoezicht direct instellen en vraagt hij dit advies zo spoedig mogelijk na deze beslissing.[44] Zie hierover ook het dossier over Cameratoezicht  op deze site.

Rechten tijdens het verblijf in een strafcel 
Luchten
Gedurende het verblijf in een strafcel op grond van een disciplinaire straf, neemt de gedetineerde niet deel aan activiteiten. Hierop geldt als enige wettelijke uitzondering het recht op het dagelijks verblijf in de buitenlucht (artikel 55 lid 1 Pbw). Dit dagelijkse uur luchten zal veelal wel plaatsvinden in een luchtkooi, die zich in iedere inrichting op de afzonderingsafdeling bevindt. De gedetineerde lucht daar dan alleen, niet gezamenlijk met eventueel andere gedetineerden die op de strafafdeling verblijven. In de meeste gevallen is dit voor de gedetineerde die in de afzondering verblijft ook het enige moment dat hij mag roken. Voor meer informatie hierover verwijzen wij u graag naar het dossier Luchten.

Contact buitenwereld
De directie kan tijdens het verblijf van de gedetineerde in de strafcel het contact met de buitenwereld beperken of uitsluiten. Voor contact met de raadsman en andere geprivilegieerde contacten gelden aparte bepalingen, zie artikel 37, artikel 38 lid 7 en artikel 39 lid 3 van de Pbw. Dit houdt feitelijk in dat de gedetineerde bezoek en post kan ontvangen van zijn raadsman terwijl hij in de strafcel verblijft. Hij mag ook met zijn raadsman bellen indien de noodzaak en gelegenheid hiertoe bestaat. 

Strafduur 
De directeur mag nooit langer straffen dan de maximumstrafduur van twee weken, genoemd in artikel 51 van de Pbw. Als een aanvankelijk opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een isoleercel na één dag wordt omgezet in een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, is de maximale toegestane duur van verblijf in een strafcel met één dag overschreden.[45] Ook het verlengen van een disciplinaire straf is niet toegestaan. Wel kan op een nieuwe beslissing nogmaals een disciplinaire straf worden opgelegd. Indien de gedetineerde de opdracht om mee te werken aan zijn plaatsing in een meerpersoonscel weigert en daarin volhardt, kan zo aan de gedetineerde nogmaals een disciplinaire straf worden opgelegd.[46] Er is dan sprake van een nieuw disciplinair te bestraffen feit.

Beoordeling van de straf
Bij beoordeling van de strafmaat dient de beklagrechter een zekere terughoudendheid in acht te nemen. Vanwege het punitieve karakter van een disciplinaire straf, reikt de toetsing wel verder dan enkel een marginale toetsing. Naast de toets of de straf, alle belangen en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk en billijk is, zal moeten worden getoetst of aannemelijk is dat klager de verweten gedraging heeft begaan en daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld.[47] In vergelijkbare gevallen dient een vergelijkbare straf te worden opgelegd. De beroepscommissie kan onderzoek doen naar verschillen tussen in vergelijkbare gevallen opgelegde disciplinaire straffen.[48] Voor 1 juli 2021 gold de Sanctiekaart Gevangeniswezen waarbij per gedraging een maximale disciplinaire straf was geformuleerd. De Sanctiekaart is per 1 juli 2021 ingetrokken. Volgens DJI vraagt de toenemende verharding en toename van geweld tegen personeel en bij gedetineerden onderling en de aanwezigheid van contrabande om “maatwerk”. Bij het opleggen van een disciplinaire straf moet er sprake zijn van maatwerk,  kijkend naar de persoon van de gedetineerde, naar de (ontstane) situatie in de inrichting/afdeling, het regime, een eventueel slachtoffer, etc. Daarbij komt het altijd aan op een goede, deugdelijke motivering van de sanctie, aldus DJI.

(On)voorwaardelijk straffen
Een onvoorwaardelijk opgelegde straf kan door de directeur geheel of ten dele in een voorwaardelijke straf worden omgezet. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie maanden en gaat in op de dag volgend op de dag waarop de straf wordt opgelegd. Gedurende de proeftijd mag er niet opnieuw een feit worden begaan waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd. De directeur kan nog andere, bijzondere voorwaarden aan het gedrag van de gedetineerde stellen. Van een voorwaardelijke straf kan geen schorsing worden gevraagd.

Cumulatie van straffen
De beginselwetten kennen geen verbod tot cumulatie van straf en maatregel. De duur van de ordemaatregel hoeft in beginsel dan ook niet te worden afgetrokken van de duur van de straf.[49]

Ook kennen de beginselwetten, anders dat het Wetboek van Strafrecht, geen aftrekregeling van de tijd die een gedetineerde in afzondering heeft doorgebracht in afwachting van de afhandeling van een rapport. Wel kan de directeur bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf rekening houden met de tijd die de gedetineerde reeds in afzondering heeft verbleven.[50]
Voor verschillende disciplinair strafbare vergrijpen kunnen verschillende disciplinaire straffen worden opgelegd. Het stapelen van disciplinaire straffen is echter niet onbeperkt mogelijk, omdat door stapeling soms de totale duur van straffen behoorlijk kan oplopen. Opeenstapeling van verschillende straffen kan bijvoorbeeld leiden tot een aaneensluitend verblijf in de strafcel van 28 dagen. Dit wordt als onredelijk beschouwd.[51]
Als verschillende verwijtbare gedragingen naar tijd en plaats zoveel samenhang met elkaar vertonen dat daarin niet twee afzonderlijke strafwaardige handelingen zijn te zien, moeten die als één vergrijp worden beschouwd. Naar aanleiding van één feit kan soms wel meer dan één disciplinaire straf worden opgelegd (artikel 51 lid 3 Pbw). Als voor één feit zowel opsluiting als uitsluiting van activiteiten wordt opgelegd, mogen die samen niet langer dan twee weken duren.[52]

Omzetting van disciplinaire straf in ordemaatregel

De wet kent geen mogelijkheid van omzetting van een disciplinaire straf in een ordemaatregel.[53] De eenmaal opgelegde disciplinaire straf mag daarnaast niet achteraf worden gewijzigd ten nadele van de gedetineerde.[54]

Disciplinaire straffen en DBT (promoveren/degraderen)
Disciplinaire straffen staan in principe los van promotie of degradatie. Ontoelaatbaar gedrag is overigens in de regel wel aanleiding voor degradatie of niet promoveren. Bij promoveren en degraderen wordt de gedetineerde verantwoordelijk gehouden voor zijn gedrag in detentie. Bij gewenst gedrag kan een gedetineerde een beloning verdienen. Bij ontoelaatbaar of ongewenst gedrag kan die beloning hem worden onthouden of ontnomen. Meer informatie over het systeem van promoveren en degraderen en het sinds 1 oktober 2020 geldende nieuwe toetsingskader vindt u in het gelijknamige dossier

Advies RSJ “disciplinair straffen en afzonderen in detentie”
Op 28 januari 2022 heeft de RSJ het advies “Disciplinair straffen en afzonderen in detentie” gepubliceerd. Aanleiding voor het advies was de intrekking van de hiervoor genoemde Sanctiekaart en daarnaast de intrekking van het beleidskader ‘Afzondering in detentie’. Het advies beschrijft wat er volgens de RSJ nodig is voor evenwichtige en zorgvuldige uitvoering van het sanctie- en afzonderingsbeleid. De RSJ constateert dat het opstellen van beleid met betrekking tot het disciplinair straffen en afzonderen, in aanvulling op het bestaande beleid, noodzakelijk is. Hierbij moeten het resocialisatiebeginselen het beginsel van minimale beperkingen als uitgangspunten gelden. Voor het afzonderen van gedetineerden is op dit moment, buiten de persoonsgerichte aanpak, geen specifiek beleid voorhanden. De RSJ adviseert om het terugdringen van afzondering weer als een concreet beleidsdoel op te nemen. Samen met de PI-directeuren moet volgens de RSJ worden toegewerkt naar een situatie waarbij afzondering niet langer wordt ingezet als disciplinaire straf, maar alleen nog wordt toegepast in het kader van een ordemaatregel. In het kader van de rechtseenheid en rechtszekerheid vindt de RSJ het belangrijk dat PI-directeuren gezamenlijk indicatiepunten ontwikkelen voor de toepassing van disciplinaire straffen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de persoon van de gedetineerde en de aard van het ongewenste gedrag.

[1] RSJ 20 november 2015, 15/2751/GA en 13 februari 2015, 15/0419/SGA

[2] RSJ 12 april 2013, 13/0193/GA

[3] Nederlands Detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 178.

[4] RSJ 3 februari 2014, 13/3260/GA en RSJ 31 december 2019, R-19/4168

[5] Nederlands detentierecht, Deventer 2015: Wolters Kluwer, p. 190.

[6] Bajesboek, Breda 2008: Papieren tijger, p. 243.

[7] RSJ 8 juni 2010, 10/0066/GA

[8] RSJ 1 augustus 2017, 17/0931/GA

[9] RSJ 1 augustus 2017, 17/1048/GA

[10] RSJ 2 oktober 2013, 13/1626/GA en 12 januari 2010, 09/2671/GA

[11] RSJ 16 oktober 2012, 12/1567/GA

[12] RSJ 4 juni 2015, 15/0636/GA

[13] RSJ 31 maart 2016, 15/3447/GA

[14] RSJ 23 november 2015 15/2167/GA en 19 juli 2004 04/0868/GA

[15] RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA

[16] RSJ 3 december 2012, 12/2018/GA

[17] RSJ 19 december 2005, 05/2292/GA en 29 juli 2002, 02/1013/GA

[18] RSJ 28 oktober 2021, R-20/8707/GA en 20/16405

[19] RSJ 21 december 2015, 15/3257/GA

[20] RSJ 28 januari 2002, 01/1940/GA, 6 januari 2003, 02/0971/GA en 6 oktober 2012, 12/1567/GA

[21] RSJ 18 februari 2008, 07/3199/GA

[22] RSJ 27 september 2016, 16/2055/GA & RSJ 7 oktober 2019, R-19/3770/GA

[23] RSJ 15 oktober 2013, 13/3356/SGA

[24] RSJ 13 februari 2017, 16/3555/GA

[25] RSJ 14 juli 2017, 16/3933/GA

[26] RSJ 21 oktober 2020, S-20/4580/SGA

[27] RSJ 29 december 2020, R-19/4727/GA

[28] RSJ 23 september 2013, 13/2116/GA

[29] RSJ 20 augustus 2015, 15/0963/TA

[30] KC 12 april 2011, 2011/038

[31] RSJ 23 februari 2016, 15/3912/GA

[32] RSJ 9 juni 2017, 17/0462/GA

[33] RSJ 18 juli 2017, 16/3941/GA

[34] Bajesboek, Breda 2008: Papieren tijger, p. 245.

[35] RSJ 28 april 2017, 16/4280/GA

[36] RSJ 10 oktober 2014, 14/2060/GA

[37] RSJ 6 mei 2013, 12/4028/GA en 31 mei 2012, 11/3148/GA

[38] RSJ 13 juli 2017,16/3828/GA

[39] RSJ 18 april 2013, 13/0118/GA

[40] RSJ 19 september 2014, 14/1746/GA

[41] RSJ 20 november 2006, 06/1407/GA

[42] RSJ 6 februari 2006, 05/2690/GA

[43] RSJ 27 februari 2008, 08/0468/SGA

[44] RSJ 7 maart 2016, 15/3925/GA

[45] RSJ 18 mei 2006, 06/1257/SGA

[46] RSJ 6 maart 2009, 09/0570/SGA

[47] RSJ 12 mei 2011, 10/3334/GA

[48] RSJ 5 juni 2015, 15/1743/SGA

[49] RSJ 26 maart 2009, 08/2760/GA

[50] RSJ 26 augustus 2013, 13/1709/GA

[51] RSJ 8 november 2013, 13/3614/SGA

[52] RSJ 16 februari 2008, 07/3199/GA

[53] RSJ 5 augustus 2005, 05/1023/GA

[54] RSJ 24 augustus 2011, 11/0719/GA