Sla inhoud over

Media

Contact met de media

In artikel 39 lid 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) is de mogelijkheid met betrekking tot contact met een vertegenwoordiger van de media van verpleegden neergelegd. Dit artikel bepaalt dat de directeur toestemming kan geven voor het voeren van een gesprek tussen de verpleegde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover het gesprek zich verdraagt met de volgende belangen:

  • De bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
  • de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
  • de bescherming van de openbare orde en de goede zeden; 
  • de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de verpleegde; 
  • de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Bij het geven van toestemming voor een onderhoud met vertegenwoordigers van de media moet het mogelijk nadeel hiervan voor medeverpleegden, personeelsleden en slachtoffers van de verpleegde of medeverpleegden in aanmerking worden genomen. Genoemde belangen moeten door de directeur worden afgewogen tegen het recht van de verpleegde op vrijheid van meningsuiting.[1] Hierbij is het van belang dat de directeur zijn beslissing, dat de verpleegde geen contact mag hebben met de media, voldoende gemotiveerd onderbouwd. Tegen de beslissing van de directeur staat beklag open. Een weigering van contact die onvoldoende gemotiveerd is, leidt ertoe dat de directeur een nieuwe beslissing moet nemen.[2]


Een voorbeeld van een juiste belangenafweging door de directeur is de uitspraak van 15 november 2000. De verpleegde wilde hier in contact treden met de media omdat hij zijn levensverhaal wilde laten verfilmen. Hij vond dat hem onrecht was aangedaan, te weten een oneerlijke proces in Engeland en inhumaan verblijf in een Engelse gevangenis, naar buiten brengen en jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot 23 jaar waarschuwen voor een levensstijl die kans geeft op detentie.

De directeur heeft klagers verzoek, om in contact te treden met de media en zo te komen tot verfilming van zijn levensverhaal, afgewezen. De directeur vond de impact op de familie van klager, de nabestaanden van de slachtoffers en op klager zelf te groot. De directeur is na overleg met een psychiater en het afdelingshoofd tot zijn afwijzing gekomen. De beroepscommissie stelt vast dat klager geen, althans onvoldoende, inzicht heeft in de draagwijdte van zijn uitingen en gedragingen. De beroepscommissie acht het aannemelijk dat de inrichting in het kader van klagers behandeling actief met hem heeft meegedacht of, hoe en wanneer het door klager gestelde doel van de film op enig moment optimaal kon worden bereikt.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur bij zijn beslissing een juiste afweging gemaakt van alle in aanmerking komende belangen. Het beroep van klager is ongegrond verklaard.[3]


Voorwaarden toegang

Aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting kunnen door de directeur voorwaarden worden verbonden. Volgens de memorie van toelichting kunnen deze voorwaarden inhouden dat de directeur de te publiceren of uit te zenden tekst vooraf ter goedkeuring krijgt voorgelegd. Ook kunnen voorwaarden gesteld worden aan de in het gesprek aan de orde te stellen onderwerpen.[4] Als de vertegenwoordiger van de media de voorwaarden niet nakomt kan hij op grond van artikel 39 lid 2 Bvt verwijderd worden uit de inrichting.


Toezicht
Op het contact met een vertegenwoordiger van de media kan door de directeur op grond van artikel 39 lid 3 Bvt toezicht worden uitgeoefend. Dit toezicht kan bestaan uit het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen de verpleegde en zijn bezoeker. Van te voren moet hiervan mededeling worden gedaan aan de verpleegde (artikel 39 lid 3 juncto artikel 37 lid 4 Bvt). De uitoefening van toezicht moet noodzakelijk zijn met het oog op een belang als bedoeld in artikel 39 lid 1 Bvt. 

De vertegenwoordiger van de media moet zich bij binnenkomst in de inrichting op deugdelijke wijze legitimeren. Het hoofd van de inrichting kan bepalen dat hij of zij aan de kleding wordt onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op meegebrachte voorwerpen. De directeur is bevoegd dergelijke voorwerpen voor de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst. Ook mag hij voorwerpen aan een opsporingsambtenaar ter hand stellen met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten (artikel 39 lid 3 Bvt juncto artikel 37 lid 5 Bvt).

                                                                                                                                                             

[1] RSJ 15 november 2000, 00/1332/TA.

[2] RSJ 18 oktober 2022, 22/27676/TA.

[3] RSJ 15 november 2000, 00/1332/TA.

[4] Eén en ander betekent, ten aanzien van de media die zich bedienen van de drukpers, een inbreuk op artikel 7 lid 1 van de Grondwet, aldus de memorie van toelichting.