Sla inhoud over

Goederen jeugdigen


Binnen een justitiële jeugdinrichting (JJI)  gelden regels ten aanzien van welke voorwerpen mogen worden ingevoerd en welke verboden zijn. Een jeugdige heeft recht op allerlei voorwerpen op kamer. Sommige voorwerpen zijn per definitie verboden, sommige goederen mogen alleen met toestemming worden ingevoerd. Er worden geregeld klachten ingediend bij de Commissie van Toezicht  ten aanzien van goederen. Dat gaat bijvoorbeeld over het al dan niet mogen in- of uitvoeren van goederen, welke voorwerpen op kamer mogen worden gehouden of de vermissing van of schade aan goederen. Deze verschillende onderwerpen komen hierna aan de orde.  

In- en uitvoer van goederen

Een jeugdige kan goederen in de inrichting invoeren bij binnenkomst. Ook kan het in- en uitvoeren van goederen tijdens het verblijf plaatsvinden via familie en vrienden die goederen meebrengen of mee terugnemen. Het invoeren van goederen is aan strenge regels verbonden en mag alleen als het meegebrachte goed is toegestaan.

Wetswijzigingen met gevolgen voor de huisregels en het invoeren van goederen.

Bij Wet van 22 mei 2019 (Stb. 2019, nr. 200) is het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES gewijzigd in verband met het strafbaar stellen van het in justitiële inrichtingen binnenbrengen van verboden goederen. De verschillende regelingen model huisregels zijn hierop aangepast.

De lijst met verboden voorwerpen is gepubliceerd op de internetsite van DJI, zodat ook voor bezoekers kenbaar is welke voorwerpen niet mogen worden binnengebracht in de instelling. Tevens zullen bezoekers bij de ingang van instellingen, voordat zij de instelling betreden, worden gewezen op de lijst met verboden voorwerpen.

Personen die verboden voorwerpen als drugs, wapens, geld, explosieven, alcohol, informatiedragers en communicatiemiddelende een inrichting binnenbrengen kunnen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.


Voorwerpen op kamer en in de inrichting

In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde voorwerpen binnen de inrichting of binnen een bepaalde afdeling daarvan verboden is. De afweging hiervan ligt in de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting of de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.  Eén en ander is bepaald in artikel 50 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Bjj). Voorwerpen in de zin van dit artikel zijn alle voor de menselijke beheersing vatbare objecten.[1] Hieronder vallen dus niet alleen televisies en laptops, maar ook huisdieren, boeken, kranten en tijdschriften. Brieven en poststukken vallen onder de speciale regeling van artikel 41 Bjj, kleding en schoeisel onder de speciale regeling van artikel 49 Bjj.

Bij het bepalen of goederen al dan niet zijn toegestaan, wordt conform de Regeling model huisregels justitiële jeugdinrichtingen onderscheid gemaakt naar: 1. de algeheel verboden voorwerpen, 2. de toegestane voorwerpen en 3. overige voorwerpen.

a. Algeheel verboden voorwerpen

In paragraaf 4.2 van de Regeling model huisregels justitiële jeugdinrichtingen (afkorting: Rmhjj) staat een algemene opsomming van goederen waarvan het verboden is om deze in de inrichting in bezit te hebben. De directeur van een inrichting dient het model huisregels te volgen en mag dit enkel op de in het model aangegeven punten in- en/of aanvullen.[2]

Goederen die de jeugdige niet in zijn bezit mag hebben, worden op zijn naam geregistreerd en bewaard (onder afgifte van een bewijs van ontvangst), naar de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders gestuurd of, als de jeugdige daar toestemming voor heeft gegeven, vernietigd. De kosten van het bewaren, versturen of vernietigen kunnen aan de jeugdige in rekening worden gebracht. De directeur kan bezittingen van de jeugdige aan een opsporingsambtenaar geven als dit nodig is voor de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.

Het kan nodig zijn dat er een nader onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of een voorwerp mag worden toegelaten of dat het bezit hiervan moet worden verboden. Artikel 50 lid 4 Bjj biedt hiervoor een wettelijke grondslag. In de slotzin van dit artikel zijn de mogelijkheden genoemd die de directeur heeft ten aanzien van voorwerpen die hij uit de inrichting wil weren. Bij overhandiging aan een opsporingsambtenaar valt met name te denken aan bij de wet verboden zaken, zoals harddrugs en verboden wapens.


In de praktijk is met name de overzichtelijkheid van de kamer en overige verblijfsruimten een grond voor plaatsing van voorwerpen op de verboden lijst of voor weigering van toelating. Ook past in de ordehandhaving het beperken van de hoeveelheid voorwerpen. Al te talrijke of omvangrijke bezittingen leiden ook tot transportproblemen. Daarnaast kan de beheersbaarheid van de inrichting verstoord worden door bijzonder kostbare zaken toe te staan. Deze kunnen ongewenste reacties van andere ingesloten jeugdigen uitlokken. De aansprakelijkstelling van de directeur voor schade die door zijn medewerkers aan dergelijke zaken wordt toegebracht, bij voorbeeld bij een kamerdoorzoeking, zal ook een legitieme grond opleveren voor het weren van al te kostbare geluidsapparatuur, kleding, horloges, sieraden e.d. Een andere categorie betreft voorwerpen die vanwege risico's voor de gezondheid van de gedetineerden en de medewerkers kunnen worden verboden. Het kan gaan om huisdieren, planten e.d.

Aangezien het hier gaat om algeheel verboden voorwerpen waarbij het verbod is vastgelegd in een algemene regel, staat geen beklag open tegen de toepassing van deze regelgeving (en de daaruit voorvloeiende weigeringen). Wel heeft de directeur de bevoegdheid de huisregels nader in te vullen. Er kunnen dan ook meer voorwerpen worden aangewezen die onder het algehele verbod vallen. Door een voorwerp op die wijze onder het algehele verbod te brengen, onttrekt de toestemming van het gebruik van een voorwerp zich aan de toetsing van de beklagrechter.[3]

Voorbeeld
Een Playstation 3 valt onder de niet toegelaten voorwerpen, nu daarmee in theorie oncontroleerbaar intern contact of contact met buitenwereld mogelijk is. Voortdurende controle of van dergelijk contact sprake is, kan niet van inrichting worden gevergd. De RSJ heeft het beroep ongegrond verklaard.[4]

b. Toegestane voorwerpen

Op grond van artikel 50 lid 2 Bjj kan de directeur toestaan dat een jeugdige voorwerpen die niet bij de huisregels zijn verboden, in zijn kamer plaatst of bij zich houdt. Voordat een dergelijk bezit wordt toegestaan gaat de directeur na of toelating van de gewenste voorwerpen zich verdraagt met de belangen van de orde en de veiligheid, de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige, de uitvoering van het verblijfs- of behandelplan, alsmede met de risico's die toelating kan opleveren voor zijn aansprakelijkheid voor de schade. Pas indien het bezit van voorwerpen zich verdraagt met voornoemde belangen kan de directeur toestemming geven voor toelating in de inrichting.

Het eerder genoemde model huisregels benoemt slechts een beknopt aantal goederen dat in beginsel wordt toegestaan, namelijk:  kleding, schoeisel en andere met name persoonlijke zaken. In de huisregels is meestal een lijst moet toegestane voorwerpen opgenomen, met eventuele daaraan verbonden voorwaarden. Denk bijvoorbeeld aan hoeveel stuks van een bepaald kledingstuk of hoeveel cd’s zijn toegestaan. Ook kan gedacht worden aan verzegeling en levering door bepaalde bedrijven van spelcomputers. Op de hier bedoelde toestemming kan de directeur een uitzondering maken die gebaseerd wordt op nader in de huisregels vermelde gronden. Als voor een in beginsel toegestaan voorwerp toch geen toestemming wordt verleend, dan staat tegen deze beslissing beklag open.

Voorbeeld
De inbeslagname van een t-shirt met opdruk ‘Satudarah support club’ is niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet wenselijk is om klager in een pedagogisch leefklimaat een t-shirt te laten dragen met daarop een opdruk van een organisatie die maatschappelijk in negatieve zin ter discussie staat. Belangenafweging heeft door directeur in voldoende mate plaatsgevonden. Aan de beslissing liggen tevens behandelinhoudelijke overwegingen ten grondslag. Beroep directeur gegrond, beklag alsnog ongegrond.[5]

c. Onder voorwaarden toegestane voorwerpen

Als de voorwerpen niet bij de verboden, noch bij toegestane voorwerpen worden genoemd, dan kan een jeugdige aan de directeur een verzoek doen om het voorwerp alsnog in te voeren. Van de directeur wordt verwacht dat hij bij deze beslissing een zorgvuldige afweging maakt. Ook hier staat bij weigering de mogelijkheid tot beklag open.[6]

Het is verboden persoonlijke bezittingen met anderen te ruilen, aan anderen uit te lenen of op een andere manier van eigenaar te laten wisselen. Verder kan de directeur bepalen dat de jeugdige bepaalde goederen niet langer bij zich mag houden als de jeugdige zich niet houdt aan de voor het bezit gestelde voorwaarden of als het voor de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting en/of voor de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling noodzakelijk is.


Goederen die om deze redenen door de directeur zijn afgenomen, mogen ook niet mee worden meegenomen als de jeugdige wordt overgeplaatst naar een andere afdeling of inrichting. De jeugdige is persoonlijk aansprakelijk voor de voorwerpen die hij bij zich draagt of die hij in zijn kamer heeft. De aansprakelijkheid van de directeur is nooit meer dan vijfhonderd euro.


Op grond van artikel 50 lid 3 Bjj kunnen voorwaarden aan toelating worden gesteld omtrent de wijze van gebruik van voorwerpen. Te denken valt aan het voorkomen van geluidsoverlast of van overbelasting van het elektriciteitsnet. De regels kunnen ook het gebruik van voorwerpen uitsluiten, indien zich bepaalde omstandigheden voordoen.

Sinds 2019 zijn informatiedragers en communicatiemiddelen verboden binnen de inrichting. Hieronder valt ook een laptop of computer. De directeur is bevoegd ontheffing te verlenen voor een gedetineerde, dan wel voor een groep van gedetineerden, voor bijvoorbeeld het volgen van bepaald onderwijs.[7] Deze beslissing wordt per individueel geval genomen.

Toestemming voorwerp, gunst of verworven recht?

Als de directeur de jeugdige toestemming geeft de door hem gewenste voorwerpen in te voeren, dan dient de jeugdige zich te realiseren dat deze toestemming het karakter heeft van een gunst en niet van een absoluut verworven recht. Dit houdt onder meer in dat deze voorwerpen bij overplaatsing naar een andere afdeling of naar een andere inrichting niet standaard kunnen worden meegenomen. Dit betekent ook dat het recht bij overplaatsing naar een andere inrichting vervalt en dat de jeugdige daar opnieuw zijn verzoek om toestemming moet indienen bij de directeur van die andere afdeling of inrichting.


Als binnen de inrichting zelf de toestemming eenmaal is gegeven, geldt dat hierop niet anders dan op een van de gronden van artikel 50 lid 2 Bjj geheel of gedeeltelijk mag worden teruggekomen. Het kan dus voorkomen dat een jeugdige een voorwerp dat hij reeds in zijn bezit had, niet langer onder zich mag houden of slechts onder bepaalde voorwaarden.


Contant geld

Op grond van artikel 51 Bjj is het bezit van contant geld door een jeugdige in de inrichting of een afdeling verboden, tenzij in de huisregels anders is bepaald. In de Regeling zakgeld jeugdigen is bepaald dat aan jeugdigen die in een inrichting verblijven zakgeld wordt verstrekt, namelijk € 1,26 euro per dag. Het zakgeld wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan het bedrag aan zakgeld dat is opgenomen in de normprijzen, die DJI jaarlijks vaststelt voor de justitiële jeugdinrichtingen. Het zakgeld wordt door de directeur tenminste eenmaal per maand aan de jeugdige verstrekt door overmaking op zijn rekening-courant (een soort bankrekening) bij de inrichting.

De directeur kan bepalen dat een deel van het aan de jeugdige toegekende zakgeld onder zijn bewaring blijft, zodat de jeugdige dit tijdens zijn verblijf in de inrichting kan gebruiken, of om uit te keren aan het einde van het verblijf van de jeugdige in de inrichting. Uitkering van een bedrag aan het einde van het verblijf wordt gedaan aan de jeugdige of diens wettelijke vertegenwoordiger. Indien de jeugdige naar een andere inrichting wordt overgeplaatst, dan wordt het bewaarde zakgeld overgemaakt aan die inrichting. Het zakgeld kan - tot ten hoogste het zakgeld van zeven dagen - worden aangewend tot vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad van de jeugdige.


In de huisregels kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bezit van contant geld en het gebruik van de rekening-courant. Deze regels kunnen een beperking inhouden van het bedrag waarover de jeugdige ten hoogste in contanten of door middel van zijn rekening-courant mag beschikken. De mogelijkheid tot het verstrekken van zakgeld aan de jeugdige is overgenomen uit artikel 69 Wet op de jeugdhulpverlening (oud). De hoofdregel ten aanzien van het bezit van contant geld is dat dit bezit in de inrichtingen is verboden. Het bezit van contant geld impliceert het gevaar van gokken en eventueel daarmee gepaard gaande bedreigingen. De verstrekking van zakgeld en de betaling van aankopen vinden vrijwel altijd plaats via een rekening-courant tussen de inrichting en de jeugdige. Dit is slechts anders indien de jeugdige aan het einde van de vrijheidsbeneming deelneemt aan bijvoorbeeld een project als begeleid kamer wonen.[8]


Als bij de jeugdige of in een voor hem bestemde brief vreemde valuta worden aangetroffen, worden deze valuta voor de jeugdige in de kas bewaard tot zijn vertrek. Indien het gaat om euro’s, dan worden deze geboekt op de rekening-courant, voor zover daarbij het maximaal toegestane saldo van € 500,– niet wordt overschreden.

Wanneer geld wordt overgeschreven naar de rekening-courant, dan moet de afzender bij de overboeking de achternaam, de voorletters en het registratienummer van de jeugdige vermelden. Zonder aanwezigheid van die gegevens wordt de storting niet verwerkt en wordt het geld teruggestort naar de afzender. Het is niet toegestaan geld over te maken naar een andere jeugdige.

Op het moment van ontslag wordt maximaal € 500,– contant meegegeven. Het geld dat zich op dat moment op de rekening-courant van de gedetineerde bevindt kan ook worden gestort op een op naam van de gedetineerde staand bankrekeningnummer. Dit kan echter per inrichting verschillen.


Voorbeeld:
Er heeft een juiste belangenafweging plaatsgevonden bij de weigering door de directeur een bedrag van klagers rekening-courant over te boeken naar een rekening van een derde buiten de inrichting. De relatie tussen klager en de betreffende derde is onduidelijk en de groepsgenoot die wel een relatie met die persoon had, was betrokken bij opmerkelijke geldstromen. Beroep hoofd inrichting gegrond, beklag alsnog ongegrond.[9]


Post en correspondentie

Op grond van artikel 41 Bjj heeft een jeugdige het recht om post te ontvangen en te verzenden. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de jeugdige.

Paragraaf 7.5 van de Regeling model huisregels justitiële jeugdinrichtingen (Rmhjji) bepaalt dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken afkomstig of bestemd voor de jeugdige te openen om te kijken of er voorwerpen worden meegestuurd. Medewerkers van de inrichting mogen ook de inhoud van een brief of een ander poststuk controleren om de volgende redenen: de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten, de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven, de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige of de uitvoering van het perspectiefplan. Dit toezicht kan ertoe leiden dat de directeur besluit een (gedeelte van) een brief of een ander poststuk te laten kopiëren voordat het verstuurd wordt of uitgereikt aan de jeugdige.

 
De directeur kan weigeren bepaalde brieven of andere poststukken die de jeugdige wil versturen te verzenden. De directeur kan ook weigeren bepaalde brieven of andere poststukken die voor jou bestemd zijn aan jou uit te reiken. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor het weigeren van bezoek zoals beschreven in paragraaf 7.1 Rmhjj. Niet uitgereikte brieven of poststukken worden in de inrichting bewaard en aan de jeugdige teruggegeven als hij in vrijheid wordt gesteld, op kosten van de jeugdige naar de afzender, naar een door de jeugdige opgegeven adres gestuurd, met toestemming van de jeugdige vernietigd of aan een opsporingsambtenaar overhandigd, als dit nodig is ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten.


Paragraaf 7.6 Rmhjji bepaalt dat voor de verzending en ontvangst van post van geprivilegieerde contacten andere regels gelden. Geprivilegieerde contacten worden beschreven in artikel 42 Bjj en zijn onder andere de leden van de commissie van toezicht en beklagcommissie, de advocaat van de jeugdige en de Nationale Ombudsman. Indien een brief bestemd is voor een geprivilegieerd contact moet de jeugdige dit duidelijk op de envelop vermelden. De envelop moet open worden aangeboden, in ieder geval voorzien van de naam en de groepsnaam van de jeugdige. Daarnaast dient de envelop voldoende gefrankeerd te zijn.


Er mag geen controle worden uitgeoefend op de inhoud van een brief of een ander poststuk van de jeugdige aan een geprivilegieerde persoon of voor de jeugdige van een geprivilegieerde persoon. Wel kan de brief in aanwezigheid van de jeugdige worden geopend om te kijken of er geen voorwerpen worden meegezonden.

Controle van geprivilegieerde post bij kamerinspectie

Veel jeugdigen bewaren in hun kamer enveloppen of andere poststukken afkomstig van personen of instanties zoals de advocaat of de rechtbank. Geregeld vinden kamerinspecties plaats waarbij onder andere wordt gezocht naar contrabande. Uitgangspunt is dat enveloppen, verzonden aan of afkomstig van personen of instanties als bedoeld in artikel 42 lid 1 en 2 Bjj (de zogenaamde geprivilegieerden), slechts in het bijzijn van de jeugdige mogen worden geopend en gecontroleerd met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen, zie ook de Regeling geprivilegieerde post jeugdigen jeugdinrichtingen. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 41 Bjj blijkt dat dit gebeurt om te waarborgen dat deze controle zich niet uitstrekt tot de geschreven inhoud van de poststukken.


Deze bescherming geldt ook in het geval dat de geopende envelop zich op de kamer van de jeugdige bevindt.  Dit is vanwege het zwaarwegende belang van bescherming van de vrije en onbelemmerde communicatie tussen de advocaat en zijn cliënt. [10] Indien dus in de cel van een gedetineerde een dergelijke envelop wordt aangetroffen, mag deze slechts in aanwezigheid van de gedetineerde doorzocht worden ter controle op contrabande. 

Preciosa
Onder zogenoemde preciosa worden verstaan identiteitsbewijzen, horloges, sieraden, juwelen en andere waardevolle zaken. Bij binnenkomst in de inrichting worden preciosa die de gedetineerde niet onder zich wil of mag houden, geregistreerd opgeslagen. De preciosa wordt precies beschreven en er wordt door zowel de gedetineerde als het personeel een handtekening gezet. Als de inrichting niet voldoet aan deze procedure, komt een vermissing van goederen voor rekening van de inrichting.[11]


Registratie van goederen

Op grond van jurisprudentie in schadezaken ten aanzien van goederen van jeugdigen wordt geadviseerd van de voorwerpen die door een jeugdige in de inrichting worden in- en uitgevoerd een registratie bij te houden. In veel justitiële inrichtingen gebeurt dit met behulp van inventarislijsten, waarop tevens mutaties worden bijgehouden. Het nauwkeurig bijhouden van deze administratie kan bij verzoeken tot schadevergoeding van veel nut zijn en onnodige uitkeren van schadevergoedingen voorkomen.[12]


Voorbeeld:
Het is niet onaannemelijk dat klager de door hem genoemde kledingstukken voor zijn overplaatsing in zijn bezit heeft gehad en dat deze zich na zijn overplaatsing niet bij zijn spullen bevonden. Er is geen inventarislijst overgelegd van de goederen die klager tijdens zijn verblijf in zijn bezit had, en evenmin een inventarislijst van de bezittingen die bij de overplaatsing met klager zijn meegegeven en/of nagezonden. Beroep gegrond en tegemoetkoming€ 10,=.[13]

Opslag van goederen

De directeur is niet verplicht voorwerpen van jeugdigen in de inrichting te bewaren. Voorwerpen die de jeugdigen niet in hun kamer mogen houden, kunnen buiten de inrichting op kosten van de betrokken jeugdige worden opgeslagen of naar een door hem opgegeven adres worden verzonden. Niet toegestane goederen kunnen in beperkte mate worden opgeslagen of worden uitgevoerd.


Kamerinspectie en afwezigheid jeugdige

Het komt regelmatig voor dat voorwerpen van jeugdigen vermist of beschadigd raken na of tijdens een kamerinspectie. De directeur is op grond van artikel 39 lid 1 Bjj bevoegd in het kader van het algemeen toezicht de kamer van een jeugdige te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn. Omdat het niet mogelijk is om vóór het uitvoeren van een kamerinspectie vast te stellen in welke staat de goederen op de kamer verkeren, is het aan de jeugdige om aannemelijk te maken dat de schade door toedoen van het personeel is ontstaan. Het is echter wel de directeur die op dat moment de verantwoordelijkheid draagt over de goederen van een jeugdige. Zo is het hoofdregel dat de deuren van een kamerruimte worden gesloten tijdens de afwezigheid van de jeugdige (bijvoorbeeld na de inspectie). Als dit niet gebeurt, dan is de directeur in principe verantwoordelijk voor eventuele vermissingen en/of beschadigingen.


Voorbeelden
1. Bij een kamercontrole moeten alle daarin aanwezige voorwerpen worden onderzocht. Tijdens een reguliere kamercontrole was geconstateerd dat klager een ketting op zijn kamer bewaarde. De ketting was niet herkenbaar als een voorwerp van waarde. De groepsleiding dacht dat het een zelfgemaakt voorwerp betrof en meende dat er drugs in verborgen waren. Na afloop van de controle is gebleken dat het een religieus voorwerp betrof. Het was de eerste keer dat er een “koranketting” was aangetroffen. Klager had de ketting nooit zichtbaar gedragen en de groepsleiding wist niet dat hij deze had. De beroepscommissie heeft geoordeeld dat de inrichting niet met voldoende zorg is omgegaan met klagers ketting. Niet is gebleken dat is nagegaan of het een bij klagers binnenkomst onderzochte en geregistreerde ketting betrof. Verder hadden de met de controle belaste personeelsleden zich (beter) moeten realiseren dat het openscheuren van de ketting onherstelbare schade zou veroorzaken. Daarbij is in huisregels de aansprakelijkheid van de inrichting voor schade aan voorwerpen van jeugdige ten onrechte uitgesloten. Er is dan ook sprake van onzorgvuldig handelen van personeel tijdens de kamerinspectie waardoor de directeur aansprakelijk is voor schade aan koranketting van jeugdige. Het beroep is alsnog gegrond verklaard zonder tegemoetkoming.[14]

2. In de betreffende inrichting is het gebruikelijk dat de celdeuren tevoren worden opengemaakt wanneer een groep gedetineerden terugkeert op een afdeling. Er werd dan door het personeel toezicht gehouden op de cellen. Dit toezicht is dan onderdeel van de zorgplicht die een directeur draagt. Als niet vast komt te staan dat in deze zorgplicht te kort wordt geschoten, is een vermissing of beschadiging niet toe te rekenen aan de directeur.[15]

Aansprakelijkheid van de directeur bij vermissing of schade

Het uitgangspunt bij vermissing van of schade aan goederen is dat de jeugdige zelf aansprakelijk is voor voorwerpen die hij bij of met zich meedraagt. Hetzelfde geldt voor voorwerpen die in de verblijfruimtes zijn geplaatst. De aansprakelijkheid van de directeur voor eigendommen van de jeugdige wordt door artikel 82 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Rjj) beperkt: ‘Buiten geval van opzet of bewuste roekeloosheid is de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge artikel 50, tweede lid, van de wet onder zich heeft, beperkt tot € 500,-- per voorwerp, inclusief eventuele gevolgschade.


Voorbeeld
Beklag ten aanzien van vermissing van kleding en schoeisel is zo tijdig als mogelijk ingesteld. Aannemelijk is geworden dat aansprakelijkheid voor vermissing in eerste instantie is erkend door de directeur. Directeur is aansprakelijk voor vermissing. De Rjj beperkt de aansprakelijkheid tot € 500,= per voorwerp. In casu zijn meerdere voorwerpen vermist. Beroep directeur ongegrond.[16]


Bewaartermijn
In de Circulaire voorwerpen van ingeslotenen wordt geadviseerd in de huisregels bepalingen op te nemen over de bewaartermijn van de goederen die in de inrichting achterblijven na ontslag, spoedeisende overplaatsing, na onttrekking aan de detentie of na overlijden van een ingeslotene. Deze termijn is in zijn algemeenheid bepaald op (ten minste) zes maanden.


Transport van goederen

Dagelijks worden goederen van jeugdigen getransporteerd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Dit gebeurt op basis van de Regeling vervoer van justitiabelen en de Circulaire vrachtvervoer en aansprakelijkheid bij schade. Artikel 10 van de Regeling vervoer van justitiabelen bepaalt dat tijdens het transport vanuit een inrichting uitsluitend bagage wordt meegenomen die door de directeur of het hoofd van de inrichting wordt meegegeven en is verpakt in een gesloten bagagedoos of preciosazak. Per persoon wordt niet meer dan één bagagedoos en/of preciosazak meegenomen. Dieren worden niet meegenomen.

Op grond van artikel 13 van de Regeling vervoer van justitiabelen blijft de bagagedoos of preciosazak gedurende het transport in beheer van de transportgeleider. Een bagagedoos of preciosazak wordt niet geopend. Zonder uitdrukkelijke toestemming van de transportuitvoerder, worden van derden geen goederen aangenomen of meegenomen.

De vrachtdienst van de DV&O verzorgt het vervoer van goederen van jeugdigen die niet in één bagagedoos verpakt kunnen worden.[18] Dit vervoer vindt plaats op aanvraag van de inrichting. Het deugdelijk verpakken van de door de vrachtdienst van de DV&O te vervoeren vracht en het invullen van de vrachtbrief valt onder de verantwoordelijkheid van de verzendende inrichting. De vrachtdienst stelt hiervoor op verzoek de benodigde vrachtdozen en brieven beschikbaar aan de inrichtingen. De chauffeur van de vrachtdienst tekent alleen voor het aantal dozen dat hij in ontvangst neemt, niet voor de inhoud daarvan. Open dozen of dozen die zijn dichtgevouwen maar niet zijn dichtgeplakt worden geweigerd. Zoals is opgenomen in de Circulaire voorwerpen van ingeslotenen blijft een kopie van de vrachtbrief, met de naam en paraaf van de chauffeur erop, achter bij de verzendende inrichting. Hiermee heeft de verzendende inrichting dus een bewijs van afgifte.

Bij aflevering van de vracht bij de ontvangende inrichting tekent de ontvanger met vermelding van diens naam voor ontvangst op de vrachtbrief. Een kopie van deze brief gaat mee met de chauffeur. Indien zich tijdens het vervoer omstandigheden hebben voorgedaan die schade hebben dan wel kunnen hebben veroorzaakt aan de vracht, maakt de chauffeur hiervan een aantekening op de vrachtbrief en meldt dit bij de ontvangende inrichting en het hoofd van de vrachtdienst. Indien bij aflevering blijkt dat de zending niet compleet is, gaat het aanwezige deel mee terug met de chauffeur. De vrachtdienst zoekt vervolgens uit waar het ontbrekende deel van de zending is en voegt dit weer samen. De complete zending wordt vervolgens bij de ontvangende inrichting afgeleverd. Deelleveranties zijn niet toegestaan. Dit ter voorkoming van misverstanden over wat wel en wat niet is afgeleverd.[17]


Aansprakelijkheid bij schade en afhandeling

In het geval dat tijdens of rondom het transport van eigendommen van ingeslotenen schade aan deze eigendommen ontstaat of eigendommen worden vermist, geldt dat de verzendende inrichting in beginsel hiervoor aansprakelijk is. Pas als de ontvangende inrichting voor ontvangst van de eigendommen heeft getekend, gaat deze aansprakelijkheid over op de ontvangende inrichting. Klachten dienen dus afhankelijk van of er wel of niet is getekend voor ontvangst, bij de verzendende dan wel de ontvangende inrichting te worden gedeponeerd. Blijkt dat de DV&O/vrachtdienst aansprakelijk is voor de geconstateerde schade, dan zal op grond van voornoemde procedure aansprakelijke inrichting een eventuele claim eerst zelf afhandelen en de overeengekomen schadevergoeding aan de klager betalen. Vervolgens verhaalt de betreffende inrichting de uitgekeerde schadevergoeding op de DV&O/vrachtdienst. De klager zal derhalve niet zelf contact hebben met de DV&O.[18]

Voorbeeld:
1. Klager is zijn jassen kwijt. Er is niet na te gaan wat er met de jassen van klager is gebeurd. De directie heeft niet aannemelijk gemaakt dat de jassen door toedoen van klager in het ongerede zouden zijn geraakt. De vermissing kan hem niet worden tegengeworpen. Nu klager niet beschikt over aankoopnota's en ook anderszins de waarde van de jassen niet eenvoudig is vast te stellen, kent de beroepscommissie klager een tegemoetkoming van € 10,-- toe.[19]

2. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van inrichtingen van het gevangeniswezen voor het vervoer van goederen van jeugdigen geldt als uitgangspunt dat de verzendende inrichting aansprakelijk is voor de vracht. Na tekenen voor ontvangst door de ontvangende inrichting gaat de verantwoordelijkheid over op deze inrichting.[20]

Beklag tegen een beslissing van de directeur inzake voorwerpen

Vanwege het individuele karakter van het beklagrecht zijn uitsluitend (directie)beslissingen voor beklag vatbaar  die jegens de jeugdige persoonlijk zijn genomen en is dus geen beklag mogelijk tegen algemeen geldende regels. Er kunnen zich ten aanzien van de beklagwaardigheid drie verschillende situaties voordoen:

1. het voorwerp staat op de lijst van verboden voorwerpen.

Een klacht van de jeugdige over de weigering van de directie tot invoer van dat verboden voorwerp, zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het betreft immers een klacht over een algemene op de wet gebaseerde regeling.[21]


2. het voorwerp staat op de lijst van toegestane voorwerpen.

Indien het voorwerp op deze lijst staat, zal een klacht van een jeugdige over de weigering van de directie tot invoer van dat in beginsel toegestane voorwerp ontvankelijk moeten worden verklaard. De beklagrechter dient te beslissen over de redelijkheid en billijkheid van de directiebeslissingen.

3. het voorwerp staat op geen van beide lijsten.

In dit geval zal een klacht van een jeugdige over de weigering van de directie tot invoer van het op geen van de lijsten genoemde voorwerp moeten worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid. Het is immers aan de directeur om, indien een voorwerp niet op de lijst staat van verboden, noch op die van toegestane voorwerpen, in alle gevallen een afweging te maken, zodat de redelijkheid en billijkheid daarvan door een beklagcommissie kan worden getoetst; een botte weigering zal tot gegrond verklaring van de klacht leiden.[22]


Verder moet duidelijk voor ogen worden gehouden dat wanneer een beklagcommissie beslist tot het toekennen van een geldbedrag vanwege schade of vermissing van goederen, dit een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Alleen indien er sprake is van eenvoudig te begroten schade, kan aanleiding bestaan schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Voor een eventuele schadevergoeding kan de gedetineerde een verzoek doen aan de directeur van de inrichting of zich richten tot de civiele rechter.[23] Zie voor meer informatie het dossier Tegemoetkoming.
                                                                                                                                                             

[1] Artikel 2 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

[2] Artikel 1 lid 2 Regeling model huisregels justitiële jeugdinrichtingen

[3] Cleiren & Nijboer, Tekst en commentaar Strafrecht, 9e druk, p. 2190-2191.

[4] RSJ 16 maart 2013, 13/3209/JA.

[5] RSJ 9 maart 2016, 15/3732/JA.

[6] Cleiren & Nijboer, Tekst en commentaar Strafrecht, 9e druk, p. 2190-2192.

[7] RSJ 9 december 2013, 13/3513/GA. 

[8] Memorie van Toelichting op art. 51 Bjj.

[9] RSJ 3 augustus 2015, 15/1117/JA.

[10] RSJ 29 januari 2014, 13/1993/GA en RSJ 14 maart 2014, 13/3740/GA.

[11] C. Kelk, Nederlands Detentierecht, Kluwer: Deventer 2008, p. 234.

[12] Zie de  Circulaire voorwerpen van ingeslotenen.

[13] RSJ 27 november 2012, 12/2560/JA.

[14] RSJ 9 maart 2005, 04/3108/JA.

[15] RSJ 25 mei 2010, 10/0626/GA.

[16] RSJ 8 juni 2011, 11/0811/JA.

[17] Circulaire vrachtvervoer en aansprakelijkheid bij schade, 31 oktober 2014, Kenmerk 578934.

[18] Idem.

[19] RSJ 1 oktober 2012, 12/2160/JA.

[20] 2 maart 2016, KC 2016/013

[21] RSJ 14 december 2015, 15/2930/GA.

[22] RSJ 18 april 2016, 15/3042/GA.

[23] RSJ 2 april 2013, 13/0430/JA.