KC 2025/009
- Datum uitspraak:
- 20/03/2025
- Artikel:
- 51 Pbw, 50 Pbw
- Samenvatting:
- Klager is het niet eens met de aan hem opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het weigeren van een MPC en het vertonen van dreigend gedrag. Volgens klager heeft hij altijd een contra-indicatie gehad voor plaatsing MPC en toen hij dat aangaf werd hij uit het niets hardhandig gefixeerd en afgevoerd. De directie geeft aan dat klager niet meewerkte met de plaatsing op een MPC. Tijdens het gesprek hierover maakte hij een dreigende beweging en hierop is hij met gepast geweld naar de grond gebracht. Er is geen contra-indicatie voor klager vastgesteld en ook in het selectievoorstel staat dat klager geschikt is voor MPC. De beklagcommissie oordeelt dat het niet aanzeggen van het verslag in strijd is met de wet, waardoor het beklag om die reden gegrond is. De beklagcommissie oordeelt verder dat de vijf dagen voor het weigeren van de MPC redelijk waren, maar de overige vijf dagen voor het dreigende gedrag van klager onvoldoende gemotiveerd zijn. Omdat klager na zijn overplaatsing naar een EPC het restant van de straf niet heeft uitgeze-ten, heeft hij geen nadeel ondervonden. De beklagcommissie kent klager een tegemoetkoming van €7,50 toe voor het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag.
- Uitspraak:
- UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHTBIJ PENITENTIAIRE INRICHTING LELYSTADDe beklagcommissie heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:[…], verder te noemen klager.Het klaagschrift is gericht tegen:- de beslissing van de directeur van 12 juli 2024 tot oplegging van een disciplinaire straf inhoudende plaatsing op de isoleercel voor de duur van tien dagen, vanwege het weigeren van een MPC en het bedreigend uitlaten over een toekomstige celgenoot.De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 19 december 2024, in het bijzijn van klager, de advocaat mr. M. Hoekzema, en namens de directie […] (plv. vestigingsdirecteur), […] (juridisch adviseur) en […] (stagiaire).In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de volgende informatie:- het klaagschrift gedateerd en binnengekomen bij het secretariaat op 12 juli 2024;- het verweerschrift van de directeur van 19 september 2024;- het verhandelde ter zitting van 4 juli 2024, hieronder kort uiteengezet voor zover niet gebleken uit de schriftelijke bescheiden;- het overlegd bescheiden ter zitting van 4 juli 2024, te weten het D&R-plan en het selectieadvies;- aanvullende reactie van de advocaat van 6 januari 2025;- aanvullende reactie van de directie van 6 januari 2025.Voornoemde stukken worden als ingevoegd beschouwd.Standpunt klagerVoor het standpunt van klager wordt verwezen naar het klaagschrift.Ter zitting voegt klager hieraan toe dat bij binnenkomst op de afdeling werd gezegd ‘die krijgen we toch niet hier’. Klager heeft aangegeven dat hij op de isoleercel of luwtecel wilde plaatsnemen, totdat er in tulp gekeken was. Klager heeft eerder in PI Lelystad gezeten, toen had hij een contra-indicatie. Op dit moment zit klager ook in een EPC.Standpunt directeurVoor het standpunt van de directie wordt verwezen naar het verweerschrift.Ter zitting voegt de directie hieraan toe dat zij in het geval van klager hebben nagevraagd of hij geen contra-indicatie had. Dit was niet het geval, derhalve is klager een straf opgelegd. Hierna heeft de directie bij D&R navraag gedaan en verzocht om de situatie van klager opnieuw te bekijken. In het verweerschrift wordt verwezen naar het schriftelijk verslag van 28 juni 2022, dit moet 11 juli 2024 zijn.BeoordelingOp grond van artikel 51, lid 1 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een disciplinaire straf opleggen wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting. Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw deelt een medewerker van de inrichting, die constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten en omstandigheden die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, aan een gedetineerde mee dat hij daarover aan de directeur schriftelijk verslag zal gaan doen. In de praktijk wordt dit ook wel aangeduid als het ‘rapport aanzeggen’. Indien dit niet gebeurt heeft de beroepscommissie (RSJ) bepaald dat het beklag gegrond verklaard dient te worden, nu de wet het aanzeggen van het schriftelijk verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf.[1]De beklagcommissie stel vast dat klager op 12 juli 2024 een disciplinaire straf is opgelegd inhoudende opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen vanwege weigeren MPC en het vertonen van dreigend gedrag. De beklagcommissie stelt vast dat uit het verweerschrift met bijlagen blijkt dat klager tien dagen opgelegd heeft gekregen, waarvan vijf dagen voor het weigeren MPC en vijf dagen voor het feit dat hij zich dreigend heeft opgesteld. Uit het schriftelijk verslag van 11 juli 2024 blijkt dat het verslag niet aan klager is medegedeeld.De beklagcommissie overweegt als volgt.InhoudelijkNu vaststaat dat het schriftelijk verslag niet aan klager is aangezegd, terwijl de wet dit dwingend voorschrift, zal de beklagcommissie het beklag om deze reden gegrond verklaren.Inhoudelijk is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager de disciplinaire straf van vijf dagen op te leggen, nu hij MPC weigerde en niet beschikte over een contra-indicatie. Het gegeven dat klager in de PI waar hij hiervoor heeft gezeten kennelijk de mondelinge toezegging heeft gekregen dat hij pas zou worden overgeplaatst wanneer er een EPC beschikbaar zou zijn en dat deze informatie niet in de systemen vast zijn gelegd, kan niet aan de directeur van de PI Lelystad worden tegengeworpen. Deze moet af kunnen gaan op hetgeen in de systemen ten aanzien van klager als contra-indicaties zijn vastgelegd. Nu geen contra-indicatie in de systemen ten aanzien van klager was opgenomen lag plaatsing in een MPC voor de hand. De beklagcommissie is voorts van oordeel dat de directeur de overige vijf dagen die zijn opgelegd voor de omstandigheid dat klager zich dreigend opstelde onvoldoende heeft gemotiveerd. In het schriftelijk verslag wordt genoemd dat klager zich dreigend heeft opgesteld. Niet wordt duidelijk waaruit dit bleek. De beklagcommissie is van oordeel dat daarmee onvoldoende concreet is gemaakt wat klager precies deed.TegemoetkomingDe beklagcommissie is van oordeel dat de vijf dagen voor het weigeren MPC in redelijkheid zijn opgelegd en dat de vijf dagen voor het dreigend uitlaten niet in redelijkheid zijn opgelegd. Uit nadere informatie van de directie blijkt dat klager op 17 juli 2024 is overgeplaatst naar een EPC en het restant van zijn straf niet heeft uitgezeten. De beklagcommissie is van oordeel dat klager daarmee geen nadeel heeft ondervonden van het onvoldoende gemotiveerd opleggen van de disciplinaire straf voor vijf dagen vanwege het dreigend opstellen. Nu het schriftelijk verslag niet is aangezegd, maar de beklagcommissie wel van oordeel is dat de directeur de straf inhoudelijk in redelijkheid heeft kunnen opleggen, zal de beklagcommissie klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50.BESLISSINGDe beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en zal klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50.
Aldus gegeven op 20 maart 2025 door dhr. mr. R. Appels, voorzitter, bijgestaan door mw. W.G. Douma, dhr. drs. H.A. van der Meulen, leden en mw. mr. V. Evers, secretaris.