KC 2024-018
- Datum uitspraak:
- 25/07/2024
- Artikel:
- zorgplicht directeur
- Samenvatting:
- De klacht is gericht tegen de omstandigheid dat klager op een cel is geplaats met een roker. Vaststaat dat klager is samengeplaatst met een roker, terwijl hij hier bezwaar tegen had. En vaststaat staat ook dat de directie niets heeft gedaan om de samenplaatsing van klager met een roker zo spoedig mogelijk te beëindigen. Het al dan niet niet (meer) klagen over de samenplaatsing, ontslaat de directie niet van haar zorgplicht. Uitzonderlijke omstandigheden waarom dit in het onderhavige geval niet van de directie gevergd zou kunnen worden, zijn niet gesteld of gebleken. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat de directie haar zorgplicht heeft geschonden. De klacht wordt gegrond verklaard, onder toekenning van een tegemoetkoming van € 7,50.
- Uitspraak:
UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ JUSTITIEEL COMPLEX ZEIST
1. De procedureDe beklagcommissie heeft kennisgenomen van de klacht van:
X, verder te noemen klager en op dit moment niet meer gedetineerd.
De klacht is gericht tegen de omstandigheid dat klager op een cel is geplaats met een roker.
De beklagcommissie merkt op dat het deel van de klacht van klager dat ziet op medisch handelen, op grond van artikel 71b e.v. Penitentiaire beginselenwet is overgedragen aan het hoofd zorg, onder het kenmerk Y.
De directeur heeft schriftelijk gereageerd op de klacht. Klager heeft een kopie daarvan ontvangen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 11 juli 2024 in Justitieel Complex Zeist, waarbij aanwezig waren klager (telefonisch), plv. vestigingsdirecteur en juridisch medewerker.
De beklagcommissie heeft kennisgenomen van de in bijlage 1 genoemde informatie.
2. De standpunten in de beklagprocedureHet standpunt van klager
Voor het standpunt van klager wordt verwezen naar de klacht. Ter zitting heeft klager hier het volgende aan toegevoegd.
Het verweer van de directie klopt niet volgens klager. Klager heeft nooit geweigerd om met een bepaald persoon op cel geplaatst te worden, hij heeft enkel aangegeven dat hij niet bij een roker geplaatst wilde worden. Klager was in Zaanstad bij een roker geplaatst en dat wilde hij niet weer. Klager heeft ook niet gevraagd om een eenmanscel. Het klopt ook niet dat klager tegelijk binnenkwam met een andere gedetineerde, klager kwam alleen aan in Zeist. Uiteindelijk heeft klager totdat hij werd overgeplaatst naar Alphen bij een roker op cel gezeten. Klager is ook na de eerste plaatsing via spreekbriefjes blijven aankaarten dat hij niet bij een roker op cel wilde.
Het standpunt van de directeur
Voor het standpunt van de directie wordt verwezen naar het verweerschrift. Ter zitting heeft de directie hier het volgende aan toegevoegd.
Er staat in het verweer niet dat klager tegelijk met een bepaald persoon binnenkwam, er staat dat hij bij een bepaald persoon zou worden bijgeplaatst en dat klager dat niet wilde. Toen is klager op een meerpersoonscel geplaatst, waar op dat moment geen andere gedetineerde verbleef. Vervolgens is bij klager een roker geplaatst, omdat er geen andere plaats beschikbaar was voor deze roker.
3. De beoordeling
Juridisch kader
Op de directeur rust een zorgplicht om een niet-rokende gedetineerde te beschermen tegen tabaksrook, ook in een meerpersoonscel. Wanneer een niet-rokende gedetineerde bezwaar heeft tegen de plaatsing bij een rokende gedetineerde, dient deze gedetineerde daarom in beginsel niet bij een rokende gedetineerde te worden geplaatst. Wanneer een niet-rokende en een rokende gedetineerde in zo’n geval toch bij elkaar in een meerpersoonscel worden geplaatst, rust op de directeur een zorgplicht om hiervoor een oplossing te vinden. Wanneer de directeur onvoldoende tracht een oplossing te vinden, dan schiet de directeur te kort in zijn zorgplicht.[1] Dit is alleen anders wanneer sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan niet van de directeur gevergd kan worden dat hij een oplossing vindt voor de samenplaatsing.[2]
Inhoudelijke beoordeling
Vaststaat dat klager bij binnenkomst in de inrichting kenbaar heeft gemaakt dat hij niet bij een roker op cel wilde worden geplaatst, maar dat dit toch is gebeurd. De directie stelt vervolgens dat zij niet anders kon. Klager zou hebben geweigerd bij een bepaalde gedetineerde te worden geplaatst, terwijl dit op dat moment de enige beschikbare plaats was bij een niet-roker, zodat klager door die weigering wel samengeplaatst moest worden met een roker. Klager ontkent echter zeer stellig dat hij heeft geweigerd om met een bepaald persoon op cel geplaatst te worden.
Gelet op het voorgaande kan de beklagcommissie niet vaststellen wat de precieze gang van zaken is geweest in aanloop naar de samenplaatsing van klager met een roker. Maar wat hier ook van zij, vaststaat in ieder geval dat klager is samengeplaatst met een roker, terwijl hij hier bezwaar tegen had. En vaststaat staat ook dat de directie vervolgens niets meer heeft gedaan om de samenplaatsing van klager met een roker zo spoedig mogelijk te beëindigen. De directie zegt enkel dat klager hier nadien niet meer over geklaagd zou hebben. Los van het feit dat klager dit ontkent en stelt dat hij dit wel nog heeft aangekaart, ontslaat dit de directie niet van haar zorgplicht in deze. Er rust op de directie een zorgplicht om voor zo’n samenplaatsing een oplossing te vinden. Uitzonderlijke omstandigheden waarom dit in het onderhavige geval niet van de directie gevergd zou kunnen worden, zijn niet gesteld of gebleken. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat de directie haar zorgplicht heeft geschonden.
De klacht zal gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend. De beklagcommissie is er ambtshalve mee bekend dat klager van 5 tot en met 11 april 2024 in JC Zeist heeft verbleven. De beklagcommissie weegt in de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming mee dat klager een relatief korte periode is samengeplaatst met een roker. De beklagcommissie zal een tegemoetkoming van € 7,50 toekennen.
4. De uitspraakDe beklagcommissie:
- verklaart de klacht gegrond;
- kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 7,50.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2024 door mr. E. Hullegie, voorzitter, G. van der Laan en drs. H.T. Comvalius, leden, bijgestaan door mr. S. van den Heerik, secretaris.
[1] Onder andere RSJ 12 juli 2010, 10/537/GA, RSJ 22 december 2016, 16/3548/GA en RSJ 17 juni 2020, R-19/5447/GA.
[2] RSJ 9 april 2015, 15/1066/SGA.