KC 2023/027
- Datum uitspraak:
- 13/03/2023
- Artikel:
- 3, 51 Pbw, 8:51a Awb
- Samenvatting:
- Strafbevoegdheid van het hoofd veiligheid. De beklagcommissie toets ambtshalve of het besluit tot het opleggen van de disciplinaire straf bevoegd is genomen. De beklagcommissie gaat ervan uit dat het hoofd veiligheid in beginsel een bevoegdheid heeft tot het nemen van beslissingen tot het opleggen van een disciplinaire straf op grond van artikel 3 lid 4 Pbw en de Veegwet. De uitoefening van deze bevoegdheid door het hoofd veiligheid kan volgens de beklagcommissie als sprake is van zeven criteria. De criteria leidt de beklagcommissie af uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Pbw en uit jurisprudentie van de RSJ. De beklagcommissie vindt dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd dat het hoofd veiligheid in dit geval de bevoegdheid had om de bestreden beslissing te nemen. De termijn die de directeur in lijn met artikel 8:51a Awb heeft de gekregen voor herstel van het gebrek, is ongebruikt verstreken. De beklagcommissie is daarom van oordeel dat de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf niet van de juiste bevoegdheid is voorzien. Het beklag wordt gegrond verklaard en de beslissing vernietigd. De tegemoetkoming is in een aparte beslissing vastgesteld op € 30,--.
- Uitspraak:
DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ HET DETENTIECENTRUM ROTTERDAM
Uitspraak op het klaagschrift als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw), ingekomen bij de beklagcommissie op 7 november 2022, van de gedetineerde:[X],
voorheen verblijvende in bovenvermelde inrichting,
betreffende: disciplinaire straf
- Het verloop van de procedure
1.1
De beklagcommissie heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift;
- een afschrift van het rapport van 1 november 2022;
- afschrift van bijlage biografie van 19-10 t/m 27-10-22;
- een afschrift van de beslissing van 2 november 2022 waarbij aan klager een disciplinaire straf in eigen cel zonder televisie is opgelegd;
- verzoekschrift om een beslissing te schorsen van 6 november 2022;
- uitspraak op het schorsingsverzoek van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) van 9 november 2022;
- de schriftelijke reactie van de directeur van 7 december 2022;
- een afschrift van het rapport van 1 november 2022;
- een afschrift van de beslissing van 2 november 2022 waarbij aan klager een disciplinaire straf in eigen cel zonder televisie is opgelegd;
1.2
De mondelinge behandeling van het klaagschrift vond plaats op 15 december 2022. Daarbij was aanwezig namens de directeur, juridisch medewerker [Y].
1.3
Na afloop van de zitting is gebleken dat de beklagcommissie zich voor een deel van de beslissing, namelijk voor zover het betreft de bevoegdheid tot het opleggen van een disciplinaire straf door de heer [Z], onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen. Om die reden is het beklag aangehouden.
De beklagcommissie heeft de directeur mondeling in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen een termijn van twee weken vanaf 15 december 2022 het gebrek te herstellen; heeft klager een termijn van vier weken vanaf 15 december 2022 gegeven voor een reactie hierop, indien aan de orde, de manier waarop de directeur het gebrek wenst te herstellen; waarna schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
- De standpunten van partijen
2.1
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt de klacht op het volgende neer.
Klager klaagt erover dat hij een voorwaardelijke straf opgelegd zou krijgen. Dit is echter niet gebeurd.
2.2
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt het standpunt van de directeur op het volgende neer.
Op 1 november 2022 is bij klager op cel tijdens een celinspectie een bolletje op hasj gelijkende substantie op tafel aangetroffen. Klager heeft een rapport aangezegd gekregen voor het in bezit hebben van contrabanden.
In verband met het in bezit hebben van contrabanden is aan klager een disciplinaire straf opgelegd van 3 dagen opsluiting in eigen cel. Gezien het feit dat er bij klager op cel contrabanden zijn aangetroffen in de vorm van softdrugs kan de beslissing om deze disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk dan wel onbillijk worden aangemerkt.
Ter zitting stelt de directie - zakelijk weergegeven – als volgt.
De heer [Z], hoofd veiligheid, heeft de beslissing genomen om aan klager een straf op te leggen. Het is niet bekend of de heer [Z] zijn beslissing om aan klager een straf op te leggen besproken heeft met de directrice. Hij neemt alleen een beslissing op het moment dat andere directieleden niet aanwezig zijn. De directeur neemt aan dat de heer [Z] de cursus penitentiair recht heeft gevolgd.
- De beoordeling
3.1 Disciplinaire straf
3.1.1
Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken opleggen.
3.1.2
Bij beslissing van 2 november 2022 heeft de directeur aan klager een straf van 3 dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat in de cel van klager bij een celcontrole een bolletje gelijkend op hasj is aangetroffen met een gewicht van 0.5 gram.
3.1.3
Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directeur met het opleggen van een straf van 3 dagen op eigen cel binnen de grenzen van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw, en de redelijkheid en billijkheid gehandeld. Dat de directeur zou hebben toegezegd een voorwaardelijke straf op te leggen, zoals klager stelt, doet daar niet aan af.
3.2 Bevoegdheid genomen besluit
Ambtshalve toetsend beoordeelt de beklagcommissie ook of het besluit tot het opleggen van de straf bevoegd is genomen.
De beklagcommissie oordeelt als volgt, waarbij zij voor de directeur verwijst naar de bij de directeur bekende uitspraak met kenmerk [A].
3.2.1
De beklagcommissie gaat ervan uit dat de heer [Z] in beginsel een bevoegdheid heeft tot het nemen van beslissingen tot het opleggen van een disciplinaire straf, op grond van artikel 3 lid 4 Pbw en de inmiddels in werking getreden Veegwet (Wet van 3 april 2019 tot wijziging van de Beginselenwetten, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en wijzigingen van technische aard).
Belangrijk is dat het volgende is vermeld in de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Pbw (Kamerstuk 33844, nr. 3 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen):
(…)
4.1 Aanwijzen plaatsvervangend-directeur
Een penitentiaire inrichting staat onder leiding van een vestigingsdirecteur. Naast de vestigingsdirecteur, die de leiding heeft over de verschillende locaties waaruit een penitentiaire inrichting bestaat, worden vaak enkele plaatsvervangers aangewezen die de opdracht hebben leiding te geven aan een van de locaties (verder: de locatie-plaatsvervangers). Een plaatsvervangend directeur heeft dezelfde bevoegdheden als de vestigingsdirecteur. Daarnaast kan het in de praktijk wenselijk zijn bepaalde personen uit het managementteam van de vestiging, zoals een hoofd veiligheid, als plaatsvervangend-directeur aan te wijzen, zodat deze, bij afwezigheid van de directeur of diens plaatsvervanger, de bevoegdheid tot het opleggen van ordemaatregelen en disciplinaire straffen kan uitoefenen. Dit is nodig om het vierentwintiguurskarakter van de penitentiaire inrichting te kunnen waarborgen. Voorkomen moet worden dat er hiaten ontstaan in de mogelijkheid ordemaatregelen en disciplinaire straffen op te leggen, doordat de vestigingsdirecteur en diens locatie-plaatsvervanger nu eenmaal niet vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, driehonderdvijfenzestig dagen per jaar aanwezig kunnen zijn. Het op ieder moment kunnen uitoefenen van de bevoegdheden is immers van groot belang voor de handhaving van de orde en veiligheid op de verschillende locaties waaruit een vestiging bestaat. Er bestaat daarom in de praktijk behoefte aan de mogelijkheid een plaatsvervanger aan te wijzen die slechts bevoegd is bij afwezigheid van de directeur en diens locatie-plaatsvervanger disciplinaire straffen en ordemaatregelen op te leggen. Omdat er in de praktijk onduidelijkheden zijn ontstaan over in hoeverre de Pbw daartoe ruimte biedt, wordt voorgesteld in artikel 3, vierde lid, van de Pbw te verduidelijken dat een functionaris ook kan worden aangewezen als plaatsvervangend directeur in verband met de uitoefening van bepaalde, eventueel in het aanwijzingsbesluit nader in te kaderen, bevoegdheden bij afwezigheid van de (plaatsvervangend) directeur. Functionarissen die een dergelijke aanwijzing als plaatsvervanger krijgen, zullen in beginsel personen zijn die behoren tot het managementteam van de inrichting. Het zal – binnen de huidige organisatiestructuur – veelal gaan om een hoofd veiligheid of een afdelingshoofd. Beide functionarissen hebben een aansturende functie binnen de inrichting en zijn rechtstreeks ondergeschikt aan de directeur; er zitten geen managementlagen tussen het hoofd veiligheid of het afdelingshoofd en de directeur. Zowel het hoofd veiligheid als het afdelingshoofd hebben een aansturende functie richting ander personeel en zijn verantwoordelijk voor het klimaat op de leefafdeling(en). De beslissingsbevoegdheid wordt daarmee ingebed in de bredere verantwoordelijkheid die deze functionarissen dragen voor het functioneren van de afdeling(en). Bovendien staan zij op voldoende, zakelijke, afstand tot de gedetineerde om de afwegingen te kunnen maken die de uitoefening van deze bevoegdheden vereist. In het aanwijzingsbesluit tot plaatsvervanger, dat afkomstig is van de Minister van Veiligheid en Justitie, wordt vastgelegd dat de plaatsvervanger zijn bevoegdheden slechts kan uitoefenen bij afwezigheid van de directeur en de locatie-plaatsvervanger of indien geen van beide in de gelegenheid is zelf de taak uit te oefenen. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de afwezigheid van de directeur in verband met een dienstreis. Ook wordt steeds in het aanwijzingsbesluit vastgelegd dat de plaatsvervanger een cursus detentierecht moet volgen en dat hij de opgelegde straffen en maatregelen bespreekt met de directeur. Deze laatste informatieverplichting moet worden bezien tegen de achtergrond van de eindverantwoordelijkheid van de directeur voor de uitoefening van deze bevoegdheden. Gelet op deze eindverantwoordelijkheid kan de directeur de beslissingen genomen door zijn plaatsvervanger ook terugdraaien of wijzigen.
3.2.2
Hieruit leidt de beklagcommissie af dat voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een straf (-of orde)maatregel door de heer [Z] belangrijk is of hij dit doet:
- bij afwezigheid van de directeur en de locatie-plaatsvervanger of indien geen van beide in de gelegenheid is zelf de taak uit te oefenen;
- als dit nodig is om het vierentwintiguurskarakter van de penitentiaire inrichting te kunnen waarborgen;
- als lid van het managementteam van de inrichting;
- als rechtstreeks ondergeschikte aan de directeur;
- terwijl hij een cursus detentierecht volgt of heeft afgerond;
- terwijl hij opgelegde straffen en maatregelen bespreekt met de directeur.
Afgaande op jurisprudentie van de RSJ lijkt aanvullend belangrijk dat
- klager kan weten dat de heer [Z] deze bevoegdheid heeft, bijvoorbeeld doordat het aanwijzingsbesluit waarbij hij deze bevoegdheid heeft gekregen, officieel bekend is gemaakt aan gedetineerden of anderszins redelijkerwijs kenbaar is voor hen.
Tijdens de mondelinge behandeling is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre is voldaan aan deze 7 factoren.
3.2.3
Aan de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf kleeft dus een gebrek dat eruit bestaat:
- ofwel dat de bevoegdheid van de beslisser onvoldoende is gemotiveerd;
- ofwel dat de beslissing niet van de juiste bevoegdheid is voorzien.
In lijn met artikel 8:51a Awb heeft de beklagcommissie
- de directeur een termijn gegeven, redelijkerwijs vastgesteld op twee weken, voor herstel van het gebrek (ofwel door de bevoegdheid van de heer [Z] voldoende te motiveren ofwel door de beslissing te voorzien van bevoegd gezag), en
- aan klager een termijn gegeven, redelijkerwijs ook vastgesteld op twee weken, voor een reactie op, indien aan de orde, de manier waarop de directeur het gebrek wenst te herstellen, waarna de beklagcommissie definitief uitspraak zal doen.
3.3
De directeur heeft de termijn die zij mondeling ter zitting heeft gekregen om een gebrek te herstellen, ongebruikt laten verstrijken. Nu geen nadere informatie/bericht is ontvangen, is klager geen termijn gegeven.
3.4
De beklagcommissie komt tot het eindoordeel dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd dat de heer [Z] de bevoegdheid had om de bestreden beslissing te nemen.
De beklagcommissie is derhalve van oordeel dat de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf niet van de juiste bevoegdheid is voorzien.
3.5
Het beklag is daarom gegrond.
- De beslissing
De beklagcommissie,
Verklaart het beklag gegrond en vernietigt de beslissing geheel,
en zal, na de directeur te hebben gehoord, een tegemoetkoming aan klager bieden.
Deze uitspraak is gegeven door de beklagcommissie, bestaande uit mr. S.S, Dwarka, voorzitter, D. Gidaly en M.E. Westerweel, in tegenwoordigheid van mr. A. Hagendoorn - ter Berg, secretaris, op 13 maart 2023.
Er is door de directie beroep ingesteld bij de RSJ onder kenmerk 23/32715/GA. De directie is op 25 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard in dit beroep, omdat het beroep niet voldeed aan de eis van artikel 69 lid 1 Pbw dat het beroep met reden omkleed dient te zijn.