Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2022/014

Datum uitspraak:
30/03/2022
Artikel:
Artikel 16 Pbw en artikel 11a Rspog
Samenvatting:
Klager is op 6 december 2021 overgeplaatst vanuit JC Zaanstad naar PI Nieuwegein. In JC Zaanstad zat klager sinds 3 jaar in een EPC. Klager stelde dat hij al deze tijd een contra-indicatie had voor de plaatsing in een MPC. Hij heeft bij binnenkomst een gesprek met de psycholoog aangevraagd. Op 21 december 2021 is besloten dat klager in PI Nieuwegein geen contra-indicatie meer had en op 31 december 2021 is hij in een MPC geplaatst. Klager stond toen nog op de wachtlijst voor de psycholoog. In januari 2022 heeft een psycholoog vanuit JC Zaanstad klager bezocht en geoordeeld dat hij wel recht had op een contra-indicatie, waarna klager omstreeks 23 januari 2022 weer in een EPC is geplaatst. Er waren naar het oordeel van de beklagrechter ten tijde van de beslissing van de directeur voldoende omstandigheden bekend op grond waarvan de directeur eerst onderzoek had moeten verrichten naar de contra-indicatie in de eerdere inrichting en/of een psycholoog had moeten raadplegen over klagers geschiktheid voor plaatsing in een MPC, alvorens klager te laten plaatsen in een MPC. De beklagrechter is van oordeel dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht. De beslissing om klager in een MPC te plaatsen dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. De beklagrechter verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming van € 30,00 toe.
Uitspraak:

UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING NIEUWEGEIN

De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:

[…], verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in PI Nieuwegein.

Het klaagschrift is gericht tegen de plaatsing in een meerpersoonscel (hierna: MPC).

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 10 maart 2022 via MS Teams, in aanwezigheid van klager en namens de directie, mw. mr. H. J. en mw. M. S.

De beklagrechter heeft kennisgenomen van de volgende informatie:

  • klaagschrift van 5 januari 2022, door de beklagcommissie ontvangen op 12 januari 2022;
  • de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) van 6 januari 2022 op het schorsingsverzoek van klager;
  • het verweerschrift van de directeur van 4 maart 2022, inclusief twee bijlagen (schriftelijk verslag en schriftelijke mededeling disciplinaire straf);
  • alles wat besproken is op de zitting van 10 maart 2022.

Standpunt klager

Klager geeft aan dat hij op 6 december 2021 vanuit JC Zaanstad is overgeplaatst naar PI Nieuwegein. Klager verbleef al drie jaar in een eenpersoonscel (hierna: EPC). In Nieuwegein wordt hij nu gedwongen in een MPC geplaatst, omdat hij geen contra-indicatie heeft. Dit terwijl hij bij een psycholoog loopt voor een EMDR behandeling vanwege slaapproblemen als gevolg van een mishandeling in oktober. Sinds hij in PI Nieuwegein is gekomen heeft hij gevraagd om een psycholoog te spreken, maar er wordt gezegd dat de wachtlijst lang is. Terwijl hij op de wachtlijst staat, is hij in een MPC geplaatst. De psycholoog zegt dat klager geen contra-indicatie heeft zonder met hem in gesprek te gaan. Klager is één dag naar de isoleercel gegaan, maar dat is geestelijk zwaar voor hem.

Standpunt directie

Aan klager is op 30 december 2021 medegedeeld dat hij op een MPC geplaatst zal worden. Klager kon zich niet verenigen met die besluit. Op vrijdag 31 december 2021 is klager in een MPC geplaatst. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat hij onder de aandacht is van de medische dienst vanwege lichamelijke klachten. De medische dienst heeft aangegeven dat klager per 21 december 2021 geen contra-indicatie heeft voor de plaatsing in een MPC. Het uitgangspunt is dat een gedetineerde gedurende zijn detentie in een MPC verblijft, tenzij hij hiervoor ongeschikt wordt geacht.

Op 3 januari 2022 heeft klager nogmaals medegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met de plaatsing in een MPC. Klager heeft in die navolgende dagen meerdere personeelsleden gesproken over zijn plaatsing in een MPC, waaronder het afdelingshoofd. Op 3 januari 2022 heeft hij aangegeven dat hij nogmaals een afdelingshoofd wilde spreken en anders naar de strafcel gaat. Uiteindelijk is klager op 3 januari 2022 in een strafcel geplaatst, vanwege het weigeren gehoor te geven aan de plaatsing in een MPC. Op 4 januari 2022 is klager weer teruggeplaatst op de afdeling en heeft klager aangegeven alsnog mee te werken aan de plaatsing in een MPC.

Op grond van het voorgaande is gebleken dat klager geen contra-indicatie had voor plaatsing in een MPC. Om die reden is de directie van mening dat de plaatsing in een MPC niet onredelijk en onbillijk is en wordt verzocht het klaagschrift ongegrond te verklaren.

Beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van artikel 16 van de Pbw heeft de directeur de bevoegdheid om een gedetineerde een verblijfsruimte toe te wijzen in de inrichting die de directeur beheert. Op grond van artikel 11a van de Regeling spog kan de directeur een gedetineerde onderbrengen in een MPC, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt is. In het tweede lid staat vermeld op grond van welke factoren deze ongeschiktheid kan worden aangenomen. Hieruit volgt dat de directeur bij de beslissing een gedetineerde in een MPC te plaatsen, een belangenafweging moet maken en alle relevante feiten en omstandigheden daarbij moet betrekken.[1]

Beoordeling

De beklagrechter stelt vast dat klager op 6 december 2021 vanuit JC Zaanstad is overgeplaatst naar PI Nieuwegein. Het is de beklagrechter ambtshalve bekend dat gedetineerden bij binnenkomst in PI Nieuwegein worden opgeroepen voor de intake van de medische dienst. Tijdens deze intake wordt onder andere beoordeeld of een gedetineerde geschikt is voor plaatsing in een MPC. Klager gaf ter zitting aan dat hij deze intake inderdaad heeft gehad en vervolgens van 6 december tot 31 december 2021 in een EPC verbleef. De directie benoemt vervolgens in het verweerschrift dat de medische dienst heeft aangegeven dat klager per 21 december 2021 geen contra-indicatie had voor de plaatsing in een MPC. Of dit is besloten aan de hand van de intake is de beklagrechter niet geheel duidelijk, maar de beklagrechter acht dit wel aannemelijk.

Klager stelt dat hij bij zijn intake de psycholoog niet heeft gezien, maar dat hij wel direct een gesprek met de psycholoog heeft aangevraagd. Daarnaast acht de beklagrechter het aannemelijk dat klager bij zijn intake heeft aangegeven dat hij reeds drie jaar in het bezit was van een contra-indicatie. Ook geeft klager aan dat hij in JC Zaanstad een EMDR-behandeling onderging vanwege een mishandeling door twee medegedetineerden in een cel in JC Zaanstad in oktober 2021. Klager is vervolgens op de wachtlijst geplaatst om de psycholoog te spreken. In de tussentijd is hij op 31 december 2021 in een MPC geplaatst. Klager heeft meerdere personeelsleden gesproken over zijn plaatsing in de MPC en op 3 januari 2022 gaf hij aan het afdelingshoofd te willen spreken, anders zou hij naar de strafcel gaan. Uiteindelijk is klager op 3 januari 2022 naar de strafcel gegaan en op 4 januari 2022 is klager weer naar de afdeling teruggeplaatst, omdat hij alsnog meewerkte aan de plaatsing in een MPC. Terwijl klager in de MPC verbleef, heeft hij omstreeks 14 januari 2022 een gesprek gehad met zowel een psycholoog vanuit PI Nieuwegein als een psycholoog vanuit JC Zaanstad, waarna omstreeks 23 januari 2022 is besloten om klager alsnog een contra-indicatie toe te kennen en klager weer in een EPC te plaatsen.

De beklagrechter overweegt, in lijn met de jurisprudentie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (hierna: RSJ), dat de directeur een eigen verantwoordelijkheid toekomt bij het plaatsen van een gedetineerde in een MPC. De RSJ heeft in een uitspraak van 16 september 2021 geoordeeld dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan de zorgplicht, nu niet is gebleken dat de directeur nader onderzoek heeft verricht naar de stelling van klager dat hij in een eerdere inrichting een contra-indicatie had.[2] In deze zaak is eveneens niet gebleken dat de directeur heeft meegewogen dat klager stelt dat hij al drie jaar over een contra-indicatie beschikte. Uit de omstandigheid dat een psycholoog uit JC Zaanstad klager omstreeks 14 januari 2022 heeft bezocht én vervolgens is besloten dat klager alsnog een contra-indicatie kreeg, maakt de beklagrechter op dat het onderzoek pas zorgvuldig heeft plaatsgevonden nadat klager al in een MPC was geplaatst. Er waren naar het oordeel van de beklagrechter ten tijde van de beslissing van de directeur voldoende omstandigheden bekend op grond waarvan de directeur eerst onderzoek had moeten verrichten naar de contra-indicatie in de eerdere inrichting en/of een psycholoog had moeten raadplegen over klagers geschiktheid voor plaatsing in een MPC, alvorens klager te laten plaatsen in een MPC.

De beklagrechter is van oordeel dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht. De beslissing van de directeur om klager in een MPC te plaatsen dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. De beklagrechter zal het beklag gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beklagcommissie zal deze vaststellen op € 30,00.

BESLISSING

De beklagrechter verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming van € 30,00 toe.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2022 door dhr. mr. E.T. Luining, beklagrechter, bijgestaan door mw. mr. M.B. Jong, secretaris.

[1] RSJ 29 maart 2016, 15/4090/GA

[2] RSJ 16 september 2021, R-20/7608/GA.