Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2022/007

Datum uitspraak:
09/03/2022
Artikel:
Artikel 15, 19 Rtvi
Samenvatting:
Het verzoek van klager tot kortdurend re-integratieverlof is door de directie afgewezen. Klager stelt dat zijn verlofaanvraag is gebaseerd op één van de doelstellingen uit zijn D&R-plan, namelijk relatieherstel. Ook wijst hij erop dat uit de beschikking van de rechtbank Noord-Holland volgt dat hij een tijdelijke omgangsregeling heeft met zijn zoontje en dat dit contact buiten de PI moet plaatsvinden. Door de directie is het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet voldoet aan de criteria waarvoor verzoek wordt verleend, onduidelijk is wat het verlof bijdraagt aan de re-integratie en omdat binnen de PI ook mogelijkheden zijn om aan de relatie van klager met zijn zoon te werken. Volgens de beklagcommissie komt uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de RSJ naar voren dat kortdurend re-integratieverlof slechts zou kunnen worden toegewezen als voldoende door klager is onderbouwd dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te doen slagen. De beklagcommissie is van oordeel dat in casu de aanwezigheid van de noodzakelijk eenvoudig is vast te stellen en wordt gegeven door de beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 30,-.
Uitspraak:

UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING NIEUWEGEIN

De beklagcommissie heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:


[…],
verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in PI Nieuwegein, locatie Zeist.


Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van 25 oktober 2021 waarbij de directeur de aanvraag van 14 september 2021 om kortdurend re-integratieverlof afwijst.


Klager wordt in deze procedure bijgestaan door dhr. mr. W.B.O. van Soest.


De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 3 februari 2022 via MS Teams, in aanwezigheid van klager, zijn raadsman en namens de directie, mw. C. Oosterboer (plv. vestigingsdirecteur), dhr. R. Burgemeester (afdelingshoofd) en mw. M. Schaeffer (juridisch medewerker).


De beklagcommissie heeft kennisgenomen van de volgende informatie:

  • klaagschrift van 28 oktober 2021, door de beklagcommissie ontvangen op 29 oktober 2021, inclusief bijlagen, bestaande uit:
  • een mail waaruit blijkt dat klager op 12 juli 2021 een afspraak had met zijn zoon;
  • een positieve beslissing op het verzoek om kortdurend re-integratieverlof van de directeur van de PI Zaanstad van 12 juli 2021;
  • een beschikking van 16 augustus 2021 van de rechtbank Noord-Holland waarbij de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling heeft vastgesteld;
  • de afwijzing van 25 oktober 2021 waarbij de aanvraag van 14 september 2021 om kortdurende re-integratieverlof wordt afgewezen;
  • het verweerschrift van de directeur van 25 januari 2022, inclusief één bijlagen (de positieve beslissing op het verzoek om kortdurend re-integratieverlof van de directeur van de PI Zaanstad van 12 juli 2021);
  • alles wat besproken is op de zitting van 3 februari 2021.


Standpunt klager
             
Klager klaagt over de afwijzing van zijn verlof aanvraag. Klager geeft aan dat hij gedurende zijn detentie bezig is met het herstellen van de band met zijn zoon, dat is ook een re-integratiedoel en het doel is opgenomen in zijn D&R-plan. Volgens klager is dit doel niet binnen de inrichting te verrichten, omdat bezoeken in de PI afgeraden worden door moeder en de Raad van de Kinderbescherming. Daarom is de rechter tot oordeel gekomen om gebruik te maken van het re-integratie-verlof en dat klager dat moet opnemen in zijn integratieplan. Om deze reden heeft hij ook verlof gehad. Klager geeft daarnaast aan dat hij is veroordeeld voor 1 juni 2021 dus dat hij onder de oude wetgeving valt. Ook benoemt klager dat minister Dekker heeft aangegeven dat onder re-integratieverlof ook herstel van kort- en langdurige familiebanden valt.

Tijdens de mondelinge behandeling gaf klager op verzoek van de beklagcommissie aan dat de rechtbank Noord-Holland, aangezien de tijdelijke omgangsregeling in ieder geval tot 16 februari 2022 was vastgesteld, heeft bepaald dat, nu klager geen vorm kon geven aan de tijdelijke omgangsregeling, klager voor in ieder geval nog een jaar geen gezag heeft over zijn zoon. Na een jaar zal de rechtbank Noord-Holland dit wederom bekijken.


Standpunt directie
           
De directie stelt dat uit het besluit van 25 oktober 2021 is gebleken het verzoek van klager tot kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, omdat klagers persoonlijke aanwezigheid voor deze gebeurtenis geen vereiste is. Ook wijst de directie erop dat op grond van artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten inrichting (Rtvi) re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. In artikel 19 lid 2 Rtvi is eveneens neergelegd aan welke voorwaarden een gedetineerde moet voldoen, wil hij in aanmerking kunnen komen voor kortdurend re-integratieverlof. Tevens dient er te worden vastgesteld dat de persoonlijke aanwezigheid van de desbetreffende gedetineerde noodzakelijk is, zo blijkt ook uit een uitspraak van de RSJ d.d. 1 oktober 2021 met kenmerknummer 21/22274/GV: “Tegen deze achtergrond mag van klager worden verlangd dat hij toelicht waarom zijn persoonlijke aanwezigheid buiten in de inrichting in redelijk noodzakelijkheid is om zijn re-integratiedoel, namelijk het behouden van zijn baan, te doen slagen.” De directie wijst er daarnaast op dat uit de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij het wetsvoorstel Straffen & Beschermen (dat mede tot wijziging van de Rtvi heeft geleid over kortdurend en langdurend re-integratie verlof) het volgende blijkt. Kortdurend re-integratieverlof zou voornamelijk bestemd zijn voor de in het D&R-plan vastgestelde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan activiteiten die in het oude stelsel deels plaatsvonden in het kader van incidenteel verlof, zoals het aanvragen van een identiteitsbewijs. Bovendien blijkt uit de MvT dat voor activiteiten als bezoek aan het gezin langdurig re-integratieverlof dient worden aangevraagd. De directie stelt tot slot dat hoewel de wenselijkheid van het verzoek begrepen wordt onvoldoende duidelijk is wat dit verlof zal bijdragen aan klager zijn re-integratie. Tevens is geen sprake van een activiteit waarvoor de persoonlijke aanwezigheid van klager noodzakelijk is. Ook binnen de PI zijn mogelijkheden om aan de relatie met zijn zoon te werken.

Tijdens de mondelinge behandeling vult de directie nog aan dat, naast dat het verzoek niet voldoet aan de criteria voor het kortdurend re-integratieverlof, het ook praktisch onmogelijk was om het verlof te organiseren. Dit omdat de afspraak van klager in regio Zaanstad zou plaatsvinden. Bij die afspraak dient klager begeleid te worden door hulpverlening uit deze regio en door DVO. Vanuit Nieuwegein was die afspraak niet te realiseren.


Het oordeel van de beklagcommissie
       
Wettelijk kader    
Op grond van artikel 15 Rtvi wordt re-integratieverlof alleen verleend ten behoeve van een re-integratie doel dat is vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. Artikel 19 lid 1 Rtvi bepaalt dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend. Het begint en eindigt op dezelfde dag.  

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Straffen en beschermen (dat mede tot wijziging van de Rtvi heeft geleid) staat over kortdurend en langdurend re-integratieverlof het volgende: 

Kortdurend re-integratieverlof is bestemd voor in het D&R-plan vastgelegde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het regelen van een identiteitsbewijs als daarvoor een bezoek aan een gemeente noodzakelijk is, het voeren van een sollicitatiegesprek bij een werkgever, het tekenen van een huurcontract voor een woning, het afleggen van een examen en het volgen van een gedragsinterventie. Verlofverlening voor dergelijke activiteiten vindt nu deels plaats in het kader van incidenteel verlof. De duur van het re-integratieverlof is afgestemd op de te verrichten activiteiten vermeerderd met de benodigde reistijd en begint en eindigt op dezelfde dag.  

In bepaalde gevallen kan het nodig zijn aan de gedetineerde langdurend re-integratieverlof te verlenen. Enkele voorbeelden hiervan zijn deelname aan de erkende gedragsinterventies of deelname aan een traject van meerdere dagen per week dat door (hulp)organisaties, zoals de reclassering, wordt aangeboden. Ook voor bezoek aan het gezin kan re-integratieverlof worden toegekend. Dat kan slechts voor zover daarmee een concreet re-integratiedoel is gediend en dat re-integratiedoel in het D&R-plan is opgenomen. Gedacht kan worden aan deelname aan de erkende gedragsinterventie «Betere Start», waarbij moeders in staat worden gesteld te oefenen met het wonen in gezinsverband met hun kinderen, maar ook het gericht bezoeken van familie als dat nodig is om te werken aan een stabiel gezinscontact of het opnieuw invulling leren geven aan een opvoedingsrol binnen het gezin. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie-Van der Graaf (CU) (Kamerstukken II 2018/19, 24 587, nr. 733).”[1] 

 

In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel Straffen en beschermen, staat op pagina 31 over kortdurend re-integratieverlof onder andere het volgende:

Kortdurend verlof is met name bedoeld om praktische zaken te regelen vooruitlopend op langdurend verlof, het penitentiair programma, of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. (…) Het kortdurend verlof betreft primair de regelzaken ten behoeve van de re-integratie. Dit kan ook zaken betreffen van belang voor de andere vormen van re-integratieverlof, zoals het kennismaken met een werkgever in het kader van extramurale arbeid. Ook mogelijk is het starten met een dagdeel verlof om de ouderrol weer te gaan vervullen, als voorloper van het langdurend re-integratieverlof waarmee hiermee actief verder kan worden geoefend.[2]

 

Tot slot staat in de toelichting bij het Besluit van de minister tot wijziging van de Rtvi over re-integratieverlof onder andere het volgende:

In artikel 15 worden de algemene voorwaarden weergegeven om voor één van deze drie varianten van re-integratieverlof in aanmerking te komen. De eerste voorwaarde ziet erop dat het concrete re-integratiedoel waarvoor verlof wordt verleend in het detentie-en re-integratieplan moet zijn opgenomen. Dit kunnen dus ook activiteiten zijn die eenvoudig van karakter zijn als bijvoorbeeld het doen van boodschappen en het opbouwen van een netwerk indien deze bijdragen aan de re-integratie- van de gedetineerde. Aanbevelenswaardig is een verlofschema op te nemen indien op grond van het re-integratiedoel een gedetineerde vaker voor de desbetreffende verlofsoort in aanmerking komt.”[3]


Beoordeling
De beklagcommissie stelt vast dat klager een verzoek heeft gedaan tot kortdurend re-integratieverlof. Op 25 oktober 2021 is dit verzoek afgewezen. De beklagcommissie stelt vast dat het verzoek door de directie is afgewezen, omdat het verzoek volgens de directie gelet op de Rtvi niet voldoet aan de criteria op basis waarvan kortdurend re-integratieverlof wordt verleend. In de afwijzing wordt gesteld dat kortdurend re-integratieverlof bestemd is voor de in het D&R-plan vastgestelde re-integratie activiteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Ook stelt de directie dat hoewel de wenselijkheid van het verzoek wordt begrepen onvoldoende duidelijk is wat het verlof zal bijdragen aan de re-integratie van klager en dat binnen de PI ook mogelijkheden worden geboden om aan de relatie van klager met zijn zoon te werken.

 

De beklagcommissie stelt vast uit de hiervoor geciteerde MvT en de ook de directie in haar verweerschrift aangehaalde uitspraak van de RSJ van 1 oktober 2021 met kenmerk 21/22274/GA dat kortdurend re-integratieverlof is bedoeld voor re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Van klager mag worden verlangd dat hij toelicht waarom zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting in redelijkheid noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te doen slagen. Klager stelt dat ‘relatieherstel’ één van de re-integratiedoelen uit zijn D&R-plan is. Dit is door de directie niet betwist. Hoewel uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever kortdurend re-integratieverlof met name bedoeld heeft voor het regelen van praktische zaken, blijkt uit de door de commissie hierboven aangehaalde ‘Nota naar aanleiding van het verslag’ dat deze vorm van verlof door de wetgever ook gebruikt kan worden voor het herstellen van de ouderrol.

 

Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de RSJ komt volgens de beklagcommissie naar voren dat kortdurend re-integratieverlof slechts zou kunnen worden toegewezen als voldoende door klager is onderbouwd dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel, in dit geval herstellen van de relatie en de ouderrol, te doen slagen. In de afwijzing wordt gesteld dat binnen de PI ook mogelijkheden worden geboden om aan de relatie van klager met zijn zoon te werken. Daarmee wordt door de directie de noodzakelijkheid van klagers persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting om zijn re-integratiedoel te doen slagen, niet aanwezig geacht. In het verweerschrift wijst de directie daarbij nog op de uitspraak van de RSJ van 1 oktober 2021 met het kenmerk 21/22274/GV.

 

De beklagcommissie wenst allereerst op te merken dat de situatie van klager een geheel andere casus betreft dan de door de directie in het verweerschrift aangehaalde uitspraak van de RSJ, waarbij het ging om een gesprek met een werkgever. Het gebrek aan noodzaak om dit gesprek buiten de inrichting te laten plaatsvinden was eenvoudig vast te stellen. De beklagcommissie is van oordeel dat in casu, gelet op hetgeen door klager is aangevoerd en overlegd, de aanwezigheid van de noodzakelijk juist eenvoudig blijkt vast te stellen. De noodzaak wordt gegeven door de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2021. Met die beschikking stelt de rechtbank, in ieder geval tot 16 februari 2022, een tijdelijke omgangsregeling vast. Die tijdelijke omgangsregeling tussen klager en zijn zoon bestaat onder andere uit fysieke omgang onder begeleiding van de hulpverlening buiten de PI. Tijdens de mondelinge behandeling gaf klager aan dat de beschikking van de rechtbank Noord-Holland bekend was bij zijn casemanager en dat hij deze beschikking ook heeft overlegd bij zijn aanvraag.

 

De beklagcommissie kan de directie ook niet volgen in hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat het aangevraagde verlof ook praktisch niet uit te voeren was. Bovendien wordt dit niet in de beslissing genoemd als reden voor de afwijzing, vandaar dat de beklagcommissie aan dit punt voorbij gaat.

Nu de gevolgen van het bestreden besluit niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet de beklagcommissie aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen. Conform de standaardbedragen van de RSJ kent de beklagcommissie een tegemoetkoming toe van €30,-.

BESLISSING
De beklagcommissie:

  • verklaart het beklag gegrond;
  • kent een tegemoetkoming toe van € 30,-.


Aldus gegeven op 9 maart 2022 door dhr. mr. P.F. Emmelot, voorzitter, mw. Z. Drees-Roeters en mw. M. Duquesnoy, leden, bijgestaan door mw. mr. L.M. van Bemmelen, secretaris.

[1] Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 16.

[2] Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 6, p. 31.

[3] Stcrt. 2021, nr. 28357, p. 14