Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2021/044

Datum uitspraak:
30/07/2021
Artikel:
29, 35, 68a, 71a Pbw
Samenvatting:
Klacht 1: Een klacht over de telefonische mededeling van DV&O om gedetineerden standaard worden vervoerd met handboeien of een andere vorm van vrijheidsbeperking is niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager niet klaagt over een genomen beslissing ten behoeve van het vervoer. Klacht 2: Klager beklaagt zich over de beslissing om hem naar het ziekenhuis te vervoeren met koppelboeien (a), het gedrag van de transportgeleiders jegens klager (b) en een brief van de Medische Dienst (c). De beklagcommissie heeft klacht 2b niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet onder de reikwijdte van de beklagcommissie voor het vervoer valt. Deze klacht is doorgestuurd aan de beklagcommissie bij P.I. Heerhugowaard. De beklagcommissie heeft zichzelf onbevoegd verklaard in klacht 2c omdat klager deze klacht pas ter zitting voor het eerst ter sprake heeft gebracht en het een brief van de Medische Dienst betreft. In klacht 2a heeft de raadsvrouw aangevoerd dat klager geboeid is vervoerd omdat hij geïrriteerd zou zijn omdat hij geen pen en papier mee mocht nemen op transport. Onvoldoende inzichtelijk is waarom de ingrijpende vrijheidsbeperkende maatregel werd genomen. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de aanvraag van de directeur om klager te laten vervoeren niet is voorzien van de gebruikelijke beoordelingscriteria. Slechts het gedrag van klager is beschreven op het moment van ophalen, waaruit geen geweld kan worden afgeleid. Daarnaast heeft DV&O geen inzicht gegeven in de aanvullende risicoanalyse, terwijl ook niet is gebleken van inhoudelijke afstemming tussen de inrichting en DV&O. Verder is door de transportgeleiders geen belangenafweging gemaakt. Het beklag is gegrond verklaard, zonder toekenning van een tegemoetkoming, nu klager niet daadwerkelijk geboeid op transport is geweest.
Uitspraak:

UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT VOOR HET VERVOER BIJ DE DIENST VERVOER & ONDERSTEUNING (DV&O)

De beklagcommissie voor het vervoer heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat ingekomen klaagschriften van:

[…], verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in P.I. Heerhugowaard.

De klaagschriften zijn gericht tegen:
Klacht 1: de telefonische mededeling van DV&O Assen van 7 juni 2021 dat het standaardbeleid is om gedetineerden te vervoeren met handboeien of een andere vorm van vrijheidsbeperking;
Klacht 2: de beslissing om klager op 1 juli 2021 naar het ziekenhuis te vervoeren met koppelboeien (a), het gedrag van de transportgeleiders jegens klager (b) en een brief van de Medische Dienst (c).

De directeur van de DV&O heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld ter zitting van 23 juli 2021 over Skype for business (ten gevolge van de corona-maatregelen) in het bijzijn van klager, zijn raadsvrouw mr. R.S.E. Bruinen en namens de directie van DV&O dhr. […] (plv. algemeen directeur/directeur operatie) en mw. […] (Hoofd Beleid, Communicatie en Juridische Zaken). Tevens was mw. […] aanwezig, tolk in de Engelse taal.

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de volgende informatie:

  • twee klaagschriften, respectievelijk gedateerd en ingekomen bij het secretariaat op 9 juni en 8 juli 2021;
  • een schriftelijke “statement” van klager, gedateerd en ingekomen op 23 juli 2021 (vertaald en op schrift gesteld in het Nederlands door tolk mw. […]);
  • een verweerschrift van de directeur van de DV&O van 15 juni 2021 met als bijlage een ongetekende rapportage van een transportgeleider DV&O, Afdeling vervoer Schiphol van 11 juni 2021 + een aanvullend verweerschrift van 23 juni 2021;
  • een verweerschrift van de directeur van de DV&O van 13 juli 2021 met als bijlage een ongetekende rapportage van een medior transportgeleider DV&O.

Voornoemde informatie wordt als ingevoegd beschouwd.

Standpunt klager
Klacht 1: Klager beklaagt zich over de telefonische mededeling van DV&O Assen van 7 juni 2021 dat het standaardbeleid is om gedetineerden te vervoeren met handboeien of een andere vorm van vrijheidsbeperking. Klager is in februari 2021 ongeboeid vervoerd en later moest hij wel geboeid worden. Er dient echter een afweging op basis van proportionaliteit en subsidiariteit te worden gemaakt.

Klacht 2: Klager beklaagt zich over de beslissing om hem op 1 juli 2021 naar het ziekenhuis te vervoeren met koppelboeien (a), het gedrag van de transportgeleiders jegens klager (b) en een brief van de Medische Dienst (c).

Klagers raadsvrouw heeft aangevoerd dat is beschreven door de transportgeleiders dat klager geïrriteerd zou zijn omdat hij geen pen en papier mee mocht nemen op transport en dat dit reden zou zijn om hem te boeien. Echter deze afweging laat onvoldoende zien waarom de ingrijpende vrijheidsbeperkende maatregel werd genomen. Irritatie/frustratie over een notitieblok roept geen gevaar voor ontvluchting of voor de transportgeleiders op. Verzocht wordt om gegrondverklaring van het beklag, omdat er een onvoldoende inzichtelijke belangenafweging is gemaakt omtrent de noodzaak van het boeien. Daarbij gaat het hier om een bijna 70-jarige man, die recentelijk netjes van begeleid verlof is teruggekomen en die vastzit voor een financieel delict. Er is nooit sprake geweest van een geweldsdelict of van enig rapport binnen de inrichting.

Klager heeft aanvullend opgemerkt dat er sprake is van een gebrek aan informatie. Hij ontvangt sinds zijn plaatsing in P.I. Heerhugowaard onvertaalde brieven over zijn situatie en vrijlating en heeft geen huisregels in het Engels ontvangen van de inrichting. Bij het transport is klager enkel in het Engels verteld dat het regel is dat hij de pen en papier niet mocht meenemen, terwijl hij die altijd bij zich heeft om zichzelf verstaanbaar te maken en informatie te noteren. Klager mocht echter wel pen en papier meenemen bij zijn overplaatsing in februari 2021.

Verder merkt klager op dat hij gisteren van de Medische Dienst van de inrichting een door hen in het Engels vertaald document heeft ontvangen over medische transporten. Dit document moet klager nu telkens gaan tekenen voordat hij op bezoek naar het ziekenhuis kan. Er staat in dat klager moet instemmen met de regels voordat hij op transport gaat. Als klager niet mee op transport gaat naar het ziekenhuis, dan wordt hij zelf verantwoordelijk gehouden voor zijn medische situatie omdat zijn behandeling dan niet doorgaat. Tevens zal hij een ordemaatregel opgelegd krijgen. Klager geeft aan dat hij bij transport vanuit andere inrichtingen nog nooit vrijheidsbeperkende middelen heeft opgelegd gekregen en bij transport vanuit P.I. Heerhugowaard altijd wel.

Standpunt directie
Klacht 1: Het aanwenden van vrijheidsbeperkende middelen is geen standaard beleid. Tijdens de start van het transport kan de transportgeleider besluiten iemand wel of niet te boeien. Tijdens het transport op 16 februari 2021 naar het ziekenhuis is klager niet voorzien van vrijheidsbeperkende middelen. Daarna geplande transporten zijn niet uitgevoerd omdat deze al van tevoren zijn afgezegd. Gezien het feit dat er formeel geen sprake is van het aanwenden van vrijheidsbeperkende middelen, wordt verzocht om het klaagschrift ingevolge art. 68a van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) niet-ontvankelijk te verklaren.

Klacht 2: Klager had op 1 juli 2021 een boekje en een pen bij zich en dat kan gevaarlijk zijn voor anderen tijdens het transport. Daarom mag het niet mee. Omdat klager zichtbaar geïrriteerd en boos reageerde, is besloten hem toch te boeien. Een broekstok was minder zichtbaar geweest, maar omdat klager een joggingsbroek droeg was dit geen optie. De DV&O is een landelijke vervoersdienst en maakt geen onderscheid tussen PI’s. Wel wordt input gevraagd vanuit de inrichting omdat klager daar woont en verblijft. Daarnaast hebben transportgeleiders de discretionaire bevoegdheid om te boeien en die beslissing is afhankelijk van de persoon. De ene transportgeleider voelt eerder de noodzaak om te boeien dan de ander. Klager heeft uiteindelijk geweigerd met de DV&O mee te gaan naar het ziekenhuis. Verzocht wordt de klacht ongegrond te verklaren.

Met betrekking tot de brief van de Medische Dienst waaraan klager refereert, wordt opgemerkt dat deze niet van de DV&O afkomstig is. De inrichting maakt zelf afspraken met klager en deze worden niet gemaakt tussen de DV&O en klager.

Beoordeling
Bevoegdheid beklagcommissie voor het vervoer
Klacht 2b: (de gedragingen van de transportgeleiders)
De beklagcommissie stelt vast dat dit onderdeel van de klacht niet onder de reikwijdte van de beklagcommissie voor het vervoer valt. De beklagcommissie zal zichzelf onbevoegd verklaren. Zij zal dit onderdeel van de klacht doorsturen aan de beklagcommissie bij P.I. Heerhugowaard.

Klacht 2c: (brief Medische Dienst)
De beklagcommissie stelt vast dat klager dit onderdeel tijdens de beklagzitting voor het eerst ter sprake heeft gebracht en dat het een brief betreft afkomstig van de Medische Dienst. Op grond van artikel 71b van de Pbw kan een gedetineerde een klacht indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Op grond van artikel 71c van de Pbw dient een gedetineerde eerst een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie te richten om te bemiddelen terzake van de klacht. Voorbemiddeling vindt plaats via het Hoofd Zorg van de inrichting.

De beklagcommissie zal zichzelf onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de inhoud van de brief van de Medische Dienst en adviseert klager om – indien hij hierover wil klagen – een klacht in te dienen bij het Hoofd van de Medische Dienst van P.I. Heerhugowaard.

Ontvankelijkheid
Klacht 1: De beklagcommissie stelt vast dat klager zich niet conform artikel 68a van de Pbw heeft beklaagd over een beslissing als bedoeld in de artikelen 29 en 35 van de Pbw, genomen ten behoeve van het vervoer van de gedetineerde. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat het beklag niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Klacht 2a: (toepassing vrijheidsbeperkende middelen)
Klager heeft conform artikel 68a van de Pbw tijdig beklag ingediend tegen een beslissing, bedoeld in artikel 35, tweede lid, genomen ten behoeve van het vervoer van de gedetineerde. Hij kan daarom worden ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijk
Op grond van artikel 35, tweede lid Pbw is Onze Minister (de DV&O) bevoegd jegens een gedetineerde vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden met het oog op de uitvoering van een door hem genomen beslissing en/of de voorkoming van het zich onttrekken van de gedetineerde aan het op hem uitgeoefende toezicht.

De beklagcommissie stelt vast dat klager op 1 juli 2021 zou worden vervoerd van P.I. Heerhugowaard naar een ziekenhuis. De DV&O maakt standaard een risicoanalyse op, maar gebleken is dat het advies niet is bijgevoegd bij of opgenomen in het verweerschrift. Uit het verweerschrift en het bijgevoegde rapport blijkt dat de transportgeleiders - gelet op de verantwoordelijkheid voor een veilig verloop van het transport, het gegeven dat het een transport naar een openbaar ziekenhuis betrof en vanwege het gedrag van klager (zichtbaar geïrriteerd en een boze reactie op het niet mogen meebrengen van een pen) - hebben besloten klager te voorzien van vrijheidsbeperkende middelen (koppelboeien). De beklagcommissie acht de reactie van klager op de mededeling dat hij zijn pen en boekje niet mocht meenemen echter niet ongepast of disproportioneel, zeker omdat klager eerder de pen en het boekje wel mocht meenemen op transport. Uiteindelijk heeft klager geweigerd om met het geregelde vervoer mee te gaan.

De beroepscommissie van de RSJ heeft overwogen in RSJ 1 juni 2018, 17/3938/GA, dat uit de brief van 22 september 2014 van de hoofddirecteur van DJI (Vrijheidsbeperkende middelen in publieke ruimte tijdens vervoer DV&O, kenmerk 20140908) kan worden opgemaakt dat het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen in de publieke ruimte wordt aangescherpt. De verplaatsing tussen een voertuig voor een ingang van een openbaar gebouw zal worden aangemerkt als hoog veiligheidsrisico. Bij vervoersbewegingen naar een publieke ruimte zal de afdeling risicoadvies van DV&O in afstemming met de inrichting een aanvullend advies gaan geven voor het inzetten van vrijheidsbeperkende middelen. De procedure is dan dat de transportaanvrager vooraf aangeeft dat er aanleiding bestaat om vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden. Na ontvangst van de aanvraag zal binnen DV&O door de afdeling risicoadvies met de inrichting een aanvullende risicoafweging worden gemaakt. Het risico van het verplaatsen van een justitiabele in een openbare ruimte zal – naast de gebruikelijke beoordelingscriteria zoals gedrag, mate van gewelddadigheid, betrokkenheid bij eerdere incidenten, etcetera – nadrukkelijk onderdeel worden van de analyse.

De beklagcommissie is van oordeel dat hier niet is gebleken van een kenbare individuele belangenafweging met betrekking tot de gebruikelijke beoordelingscriteria. De aanvraag van de directeur om klager te laten vervoeren is niet voorzien van de gebruikelijke beoordelingscriteria, zoals mate van gewelddadigheid en betrokkenheid bij eerdere incidenten. Slechts het gedrag van klager is beschreven op het moment van ophalen, waaruit geen geweld kan worden afgeleid. Ook heeft DV&O geen inzicht kunnen verschaffen in de specifiek ten aanzien van het vervoer van klager gemaakte aanvullende risicoanalyse, terwijl evenmin is gebleken van inhoudelijke afstemming tussen de inrichting en DV&O. Verder is niet gebleken dat de transportgeleiders een belangenafweging hebben gemaakt. De beklagcommissie zal het beklag dan ook gegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager, nu niet gebleken is dat klager daadwerkelijk geboeid op transport is geweest.

BESLISSING
De beklagcommissie:
- Klacht 2b: verklaart zichzelf onbevoegd. Zij zal dit onderdeel van de klacht doorsturen aan de beklagcommissie bij P.I. Heerhugowaard;
- Klacht 2c: verklaart zichzelf onbevoegd;
- Klacht 1: verklaart het beklag niet-ontvankelijk;
- Klacht 2a: verklaart het beklag gegrond.


Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2021 door mw. mr. A.A. Bloemberg (voorzitter), mw. C.I. Linzel en dhr. A. Brouwer (leden), bijgestaan door mw. H.A.M. Gill, secretaris.

De RSJ heeft het beroep op 7 januari 2022 ongegrond verklaard met aanvulling van gronden.