Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2021/032

Datum uitspraak:
09/04/2021
Artikel:
Art. 49 Pbw
Samenvatting:
Het klaagschrift is ertegen gericht dat klager, door de invoering van een zogenaamd coronaprogramma wordt beperkt in zijn recht op dagelijks verblijft in de buitenlucht. Klager heeft gedurende een aantal dagen slechts een half uur per dag mogen luchten terwijl hij recht heeft op één uur verblijf in de buitenlucht per dag. De directeur stelt dat het dagprogramma opgeschort is om een verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Daarnaast werden er twee luchtplaatsen verbouwd en kampte de directeur met een personeelstekort. De beklagrechter overweegt dat de beslissing van de directeur om klager gedurende een periode van een aantal dagen slechts een half uur te laten luchten niet onredelijk of onbillijk is. Daarbij neemt de beklagrechter mee dat de directeur de maatregelen heeft versoepeld zodra dat mogelijk was, extra versnaperingen aan de gedetineerden heeft verstrekt, extra belmomenten heeft aangeboden en de luchtplaats waar verbouwd werd tevens versneld heeft laten opleveren. De beklagrechter verklaart het beklag om die redenen ongegrond. Deze uitspraak kan worden gelezen in samenhang met een eerder gedane uitspraak, gepubliceerd onder kenmerk KC 2021/031.
Uitspraak:

De beklagcommissie van de Commissie van Toezicht bij Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel


Klachtnummer: [1]


Uitspraak op het klaagschrift als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), ingekomen bij de beklagcommissie op 12 februari 2021, van de gedetineerde:


[…],

verblijvende in bovenvermelde inrichting,


betreffende: activiteiten (luchten)

1. Het verloop van de procedure

1.1

De voorzitter van de beklagcommissie heeft kennis genomen van het klaagschrift.


1.2
De alleensprekend voorzitter zal overeenkomstig artikel 62, tweede lid van de Pbw het klaagschrift enkelvoudig afdoen en klager conform artikel 64, eerste lid, Pbw niet in de gelegenheid stellen het klaagschrift mondeling toe te lichten. Dit omdat de beklagcommissie reeds een soortgelijke klacht ter zitting heeft behandeld en onderhavige klacht conform die uitspraak zal worden afgedaan.

2. De standpunten

2.1
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt de klacht op het volgende neer.


Klager kan zich er niet in vinden dat hij als gevolg van het ingevoerde coronaprogramma - vanwege een corona uitbraak onder het personeel - maar een half uur per dag mag luchten, terwijl hij recht heeft op één uur luchten per dag.


2.2
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt het standpunt van de directeur op het volgende neer.


De directeur heeft in een eerdere klacht aangegeven dat vanwege meerdere coronabesmettingen onder het personeel is besloten het dagprogramma vanaf 2 februari 2021 op te schorten om verdere besmettingen te voorkomen en om de gezondheid van de gedetineerden en het personeel te waarborgen. Gevolg hiervan was – onder andere – dat het luchtmoment van gedetineerden, waaronder dat van klager, werd ingekort tot een half uur per dag. Door de corona uitbraak zaten 81 personeelsleden thuis, dat is meer dan de helft van de executieve dienst. Dit resulteerde in een personeelstekort. Bovendien werden ten tijde van de uitbraak twee luchtplaatsen verbouwd, waardoor deze niet konden worden gebruikt om te luchten. Om toch zoveel mogelijk gedetineerden de mogelijkheid te bieden om te luchten, heeft de directeur alles in het werk gesteld om één luchtplaats vroegtijdig op te laten leveren. Hierdoor werd het mogelijk voor gedetineerden om in kleine groepjes per gang, van ongeveer 13 tot 17 gedetineerden, gedurende een half uur te luchten. De directeur heeft begrip voor de frustratie bij klagers over hun ingekorte luchtmoment en erkent dat het recht op luchten een fundamenteel recht is waarvan slechts in uitzonderlijke omstandigheden van mag worden afgeweken. Echter voelde de directeur zich genoodzaakt om tot dergelijke maatregelen over te gaan, om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen en zo de orde en de veiligheid in de inrichting te handhaven en de gezondheid van de gedetineerden en het personeel te waarborgen. Daarbij verwijst de directeur naar artikel 3, derde lid, en artikel 5, derde lid, van de Pbw waarin de directeur de bevoegdheid heeft om aan de gedetineerden bevelen te geven, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.


Verder stelt de directeur dat zij, met betrekking tot versoepeling van de maatregelen, grotendeels afhankelijk was van de GGD. Op 6 februari 2021 zijn alle personeelsleden en alle gedetineerden door de GGD getest. Op 7 februari 2021 en 8 februari 2021 kwamen de uitslagen grotendeels binnen. Echter gaf de GGD te kennen dat zij 56 uitslagen (waarvan 2 positief) niet kon koppelen aan gedetineerden, waardoor niet duidelijk was welke gedetineerden positief getest waren en op welke afdeling deze zich bevonden. Om deze reden is deze groep gedetineerden opnieuw getest op 10 februari 2021. Op 11 februari 2021 heeft de directeur de testuitslagen binnen gekregen, waarna is besloten om de maatregelen vanaf 12 februari 2021 te versoepelen.

3. De beoordeling

3.1

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pbw, berust het beheer van een inrichting bij de directeur.


Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Pbw, is de directeur, voor zover zulks noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, bevoegd aan de gedetineerden bevelen te geven.


Ingevolge artikel 49, eerste lid, heeft de gedetineerde recht op dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet.


Ingevolge artikel 49, derde lid, draagt de directeur zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te blijven.


3.2

Vast is komen te staan dat op 2 februari 2021 - vanwege een corona uitbraak onder personeelsleden – de directeur het dagprogramma heeft opgeschort, waardoor klagers luchtmoment vanaf die dag is beperkt.

3.3

De beklagvoorzitter overweegt ten eerste dat het recht op luchten een fundamenteel recht is, waarvan slechts in zeer uitzonderijke omstandigheden kan worden afgeweken en dat deze inperking niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk is.


3.4

Daarnaast overweegt de beklagvoorzitter dat het hier een zeer uitzonderlijke situatie betrof, waardoor de directeur met een personeelstekort kampte, waardoor de veiligheid en gezondheid van het personeel en de gedetineerden in het geding kwam wegens onderbezetting.


3.5

Verder overweegt de beklagvoorzitter dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt nu de GGD kennelijk had aangegeven dat alle gedetineerden 24 uur per dag achter de deur moesten.


3.6

Tevens overweegt de beklagvoorzitter dat op 2 februari 2021 de eerste besmettingen werden geconstateerd en dat direct contact is opgenomen met de GGD. Op 6 februari 2021 zijn alle personeelsleden en gedetineerden door de GGD getest. Op 7 februari 2021 en 8 februari 2021 kwamen de uitslagen grotendeels binnen en vanwege een omissie aan de zijde van de GGD dienden op 10 februari 2021 56 gedetineerden opnieuw getest te worden. Op 11 februari 2021 waren de uitslagen binnen en vanaf 12 februari 2021 heeft de directeur de maatregelen afgeschaald.


3.7

Gelet op het vorenstaande is de beklagvoorzitter van oordeel dat – hoewel uitermate vervelend voor klager dat hij beperkt is in zijn recht op luchten – de beslissing van de directeur niet onredelijk of onbillijk is. Daarbij neemt de beklagvoorzitter mee dat de directeur de maatregelen heeft versoepeld zodra dat mogelijk was, onder andere extra versnaperingen aan de gedetineerden heeft verstrekt, extra belmomenten heeft aangeboden en tevens is de luchtplaats waar verbouwd werd versneld opgeleverd. Het beklag is dan ook ongegrond.

4. BESLISSING

De voorzitter van de beklagcommissie verklaart het beklag ongegrond.


Deze uitspraak is gegeven door de voorzitter van de beklagcommissie, mr. […], in tegenwoordigheid van […], secretaris, op 9 april 2021.