Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2020/018

Datum uitspraak:
04/08/2020
Artikel:
16 Pbw, 11a Rspog, corona
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over de beslissing van de directeur om een medegedetineerde bij hem op cel te plaatsen ten tijde van de coronacrisis, waardoor de zorgplicht jegens klager is geschonden en de anderhalve meter norm in een meerpersoonscel niet gehandhaafd kan worden. De beklagrechter overweegt dat plaatsing van gedetineerden in een MPC in beginsel betekent dat de door de RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter niet in acht kan worden genomen en dat dit onvermijdelijk een extra risico met zich brengt. Uit de inlichtingen van de directie is voldoende gebleken dat de extra gezondheidsrisico´s met de plaatsing van een nieuwe celgenoot zoveel mogelijk zijn beperkt en dat er voldoende maatregelen zijn getroffen om deze risico’s aanvaardbaar te maken. Klacht ongegrond. Daarnaast beklaagt klager zich over de beslissing van de directeur om een medegedetineerde afkomstig uit een andere inrichting bij hem op cel te plaatsen ten tijde van de coronacrisis. Ter zitting is gebleken dat de beoogde medegedetineerde uiteindelijk niet bij klager op cel is geplaatst. De beklagrechter is van oordeel dat, nu de beslissing van de directeur niet ten uitvoer is gelegd, klager geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Uitspraak:

De alleensprekende beklagrechter van de Commissie van Toezicht bij het Justitieel Complex Zaanstad.

De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van de stukken in de beklag­zaken van […] – hierna klager – te weten:

[1]

  • een klaagschrift van 30 maart 2020 ingediend door mr R.S. E. Bruinen;
  • een schriftelijke reactie van de directie met bijlagen van 2 april 2020;
  • een verslag van het gesprek met de maandcommissaris van 31 maart 2020;
  • een beslissing op het schorsingsverzoek van de beroepsvoorzitter voor de Raad van Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 31 maart 2020.

[2]

  • een klaagschrift van 2 april 020 ingediend door mr R.S. E. Bruinen;
  • een schriftelijke reactie van de directie met bijlagen van 10 april 2020;
  • een verslag van het gesprek met de maandcommissaris van 31 maart 2020;
  • een beslissing op het schorsingsverzoek van de beroepsvoorzitter voor de Raad van Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 6 april 2020.

De inhoud van genoemde stukken dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.

De klaagschriften zijn behandeld tijdens de beklagzitting van 20 juli 2020, waarbij klager, zijn raadsvrouw mr. R.S.E. Bruinen, en namens de inrichting mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, zijn gehoord. In verband met de maatregelen rondom Covid19 heeft de beklagzitting online via Skype plaatsgevonden.

Standpunten
De standpunten van klager en directie, zoals die uit de stukken blijken en ter zitting zijn verwoord, luiden als volgt.

[1]  (meerpersoonscel tijdens coronacrisis)
Standpunt klager
1.1          Klager beklaagt zich over de beslissing van de directeur om een medegedetineerde (hierna: celgenoot) bij hem op cel te plaatsen ten tijde van de coronacrisis. Klager stelt dat de directeur hiermee de zorgplicht jegens hem heeft geschonden en in strijd met het overheidsbeleid heeft gehandeld nu de anderhalve meter norm in een meerpersoonscel (hierna: MPC) niet gehandhaafd kan worden. 

1.2          In aanvulling op het klaagschrift heeft klager ter zitting aangevoerd dat de celgenoot, van een ander cluster afkomstig was. Als klager de MPC zou weigeren, werd hij naar de isolatieafdeling gebracht. De celgenoot verbleef op het moment van de beslissing hooguit een week op de afdeling van klager. Er is aan het begin van de coronacrisis een toespraak gehouden waarbij het beleid uitgebreid is toegelicht. Er zouden geen nieuwe inkomsten en zelfmelders geplaatst worden en ook werd er geen verlof verleend. Klager kreeg echter een celgenoot afkomstig van een ander cluster. Feitelijk doet het er niet toe hoe lang de medegedetineerde  al in de inrichting verbleef, voor klager was dit een nieuwe inkomst van een andere afdeling. Daarnaast werd door  het personeel gezegd dat iedere gedetineerde die geplaatst werd was gecheckt op het coronavirus en twee weken in quarantaine was geweest. Klager wilde dat graag zwart op wit maar mocht niet de medische gegevens van zijn celgenoot inzien en had zodoende geen enkele geruststelling.

1.2          De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat klager direct heeft aangeven dat hij zich niet prettig voelde om onder deze omstandigheden en de onzekerheid omtrent het coronavirus met deze celgenoot geplaatst te worden. Klager heeft uiteindelijk ingestemd met deze celgenoot omdat het alternatief was dat hij op de iso geplaatst zou worden.  Klager heeft er voor gekozen dan deze celgenoot te accepteren en de beslissing van de directie aan de beklagcommissie voor te leggen. De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 29 april 2020 (kenmerk S-20/3503/SGA) waarin is geoordeeld dat de extra gezondheidsrisico’s die de gedetineerde als gevolg van de MPC plaatsing liep niet aanvaardbaar waren. 

Standpunt directie
2.1          De directie heeft in de schriftelijke reactie de klacht gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft de directie aangevoerd dat zij de redenering van de raadsvrouw niet volgt. Op grond van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) zijn alle cel plaatsingen beslissingen van de directeur. Er is zodoende niet sprake geweest van kiezen tussen twee kwaden, zoals de raadsvrouw betoogt. Het is immers de directeur die bepaalt of en waar iemand op cel wordt geplaatst. Daarnaast is J.C. Zaanstad een inrichting met aanwijzing voor meerpersoonscellen. Wanneer iemand een MPC weigert, kan de directeur een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen strafcel opleggen.

2.2          De directie heeft in overleg met de medische dienst en op basis van de circulaires en richtlijnen van het hoofdkantoor heel zorgvuldig gekeken naar de MPC plaatsingen. Ook wanneer dit gedetineerden afkomstig uit een andere inrichting betrof. Het uitgangspunt is om gedetineerden zoveel mogelijk clustergebonden te plaatsen en gedetineerden en het personeel zoveel mogelijk op hun eigen afdeling te concentreren. Dat beleid heeft ook resultaat opgeleverd want het coronavirus is tot heden gelukkig buiten de deur gebleven.

Beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de beklagrechter tot de volgende beoordeling.

3.1          De klacht richt zich tegen de beslissing van de directeur van 27 maart 2020 om een nieuwe celgenoot bij klager te plaatsen.

De beklagrechter overweegt dat onweersproken is dat klagers celgenoot sinds juli 2019 in J.C. Zaanstad verbleef en sinds 12 maart 2020 ook op dezelfde afdeling als klager verbleef. Gesteld noch gebleken is dat door de medische dienst voor klager of zijn celgenoot een contra-indicatie is afgegeven voor plaatsing in een MPC.

3.2          De beklagrechter heeft begrip voor de zorgen die klager had ten aanzien van de bestreden beslissing. De beklagrechter overweegt daartoe dat het plaatsen van een gedetineerden in een MPC in beginsel immers betekent dat de door de RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter niet in acht kan worden genomen en dat dit onvermijdelijk een extra risico met zich brengt. Naar het oordeel van de beklagrechter is uit de inlichtingen van de directie echter voldoende gebleken dat de extra gezondheidsrisico´s met de plaatsing van een nieuwe celgenoot zoveel mogelijk zijn beperkt en dat er voldoende maatregelen zijn getroffen om deze risico’s aanvaardbaar te maken. Onderhavige zaak verschilt in dat opzicht van de situatie in de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ (RSJ 29 april 2020, S-20/3503/SGA).  Zo vindt het aangepaste dagprogramma zoveel mogelijk plaats in vaste, kleine groepjes gedetineerden en worden de circulaires, richtlijnen van het hoofdkantoor en adviezen van het RIVM zo veel als mogelijk opgevolgd en worden alle hygiënische maatregelen getroffen. Gelet op alle feiten en omstandigheden kan de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

[2]  (meerpersoonscel tijdens coronacrisis)
Standpunt klager
1.1          Klager beklaagt zich over de beslissing van de directeur om een medegedetineerde afkomstig uit P.I. Lelystad bij hem op cel te plaatsen ten tijde van de coronacrisis.

1.2          Desgevraagd heeft klager ter zitting aangegeven dat de beoogde medegedetineerde vanuit P.I. Lelystad uiteindelijk niet bij hem op cel is geplaatst omdat klager er de voorkeur aan gaf om met de eerder bij hem geplaatste celgenoot op cel te blijven.

1.2          De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat klager ondanks dat de beslissing van de directeur niet ten uitvoer is gelegd, nog steeds belang heeft bij een uitspraak van de beklagrechter. Klager heeft uit praktische overwegingen ingestemd met de reeds geplaatste celgenoot in plaats van deze nieuwe celgenoot die ook nog afkomstig was uit een andere inrichting met alle risico’s van dien.

Standpunt directie
2.1          De directie heeft in de schriftelijke reactie de klacht gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft de directie aangevoerd dat zij de redenering van de raadsvrouw niet kan volgen. Nu de beslissing om de gedetineerde uit P.I. Lelystad bij klager op cel te plaatsen niet is uitgevoerd, heeft klager geen belang meer bij de behandeling van zijn klacht.

Beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de beklagrechter tot de volgende beoordeling.

3.1          De klacht richt zich tegen de beslissing van de directeur van 31 maart 2020 om een gedetineerde afkomstig uit P.I. Lelystad bij klager op cel te plaatsen.

3.2          De beklagrechter overweegt dat onweersproken is dat deze gedetineerde uiteindelijk niet bij klager op cel is geplaatst. Klager heeft gesteld dat hij geen andere keus had dan de eerder bij hem geplaatste celgenoot te accepteren, omdat het alternatief meer risico’s met zich bracht. Wat daar ook van zij, vast staat dat de beslissing van 31 maart 2020 niet ten uitvoer is gelegd. Hieruit volgt dat klager geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht. Klager zal zodoende niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

BESLISSING
De beklagrechter verklaart klacht [1] ongegrond en klager niet-ontvankelijk in klacht [2].

Aldus gegeven op 4 augustus 2020 door mr. M.C.C. van de Schepop, alleensprekende beklagrechter, bijgestaan door mr. E.M. Hoogland, secretaris.

De RSJ heeft het beroep op 21 mei 2021 ongegrond verklaard (R-20/7764/GA).