Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2020/013

Datum uitspraak:
22/07/2020
Artikel:
50 jo. 51 Pbw
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel in verband met de vondst van een mobiele telefoon op de meerpersoonscel van klager. In beginsel zijn beide gedetineerden op een meerpersoonscel verantwoordelijk voor de vondst van contrabande op een meerpersoonscel, tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen enkel verwijt treft. De celgenoot van klager heeft geen straf opgelegd gekregen. De directie heeft alleen klager een straf opgelegd, omdat klager tijdens het horen aanzienlijk nerveus was. Daarnaast bleek uit een onderzoek van het interne bureau inlichtingen en veiligheid dat de telefoon in contact heeft gestaan met een nummer dat vaker door betrokkene is gebeld vanaf zijn cel. Dat geldt niet voor zijn celgenoot. De directeur vond dit gegeven voldoende bevestiging van het vermoeden dat telefoon aan klager toebehoort en daarmee de sanctie te rechtvaardigen. De beklagrechter heeft verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt welke telefoonnummers met de betreffende telefoon zijn gebeld en aan wie deze nummers toebehoren. Dit aanvullende bewijs is niet geleverd. De beklagrechter verklaart het beklag gegrond, omdat het aantreffen van contrabande op een meerpersoonscel in beginsel maat dat beide celgenoten verantwoordelijk zijn. Dat heeft de directie echter niet aan haar beslissing ten grondslag gelegd. De beklagrechter ziet wel reden de tegemoetkoming te matigen tot een bedrag van € 35,00.
Uitspraak:

Uitspraak van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij […]

De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:

(…), verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in (…)

Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing d.d. 10 januari 2020 om een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen in verband met de vondst van een mobiele telefoon op de meerpersoonscel van klager.

Klager wordt in deze procedure bijgestaan door (…)  

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. De klacht is behandeld op een beklagzitting, in aanwezigheid van klager en namens de directie, mw. (…).

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:

- Klaagschrift ingediend door de raadsman van klager, gedateerd en binnengekomen bij het secretariaat op 10 januari 2020, inclusief bijlage (schorsingsverzoek d.d. 10 januari 2020);

- Klaagschrift ingediend door klager zelf  op 11 januari 2020, binnengekomen bij het secretariaat op 14 januari 2020, en gevoegd bij het eerdere klaagschrift van de raadsman;

- Beslissing schorsingsverzoek RSJ d.d. 14 januari 2020;

- Het verweerschrift van de directeur van 22 april 2020 inclusief bijlagen (beslissing disciplinaire straf van 10 januari 2020; schriftelijk verslag van 9 januari 2020);

- Het verhandelde ter zitting van 11 juni 2020, hieronder kort uiteengezet voor zover niet gebleken uit de schriftelijke bescheiden.

De inhoudelijke behandeling van de klacht is op de zitting van 11 juni 2020 aangehouden om de directie in de gelegenheid te stellen aan te geven welke telefoonnummers met de mobiele telefoon zijn gebeld en aan wie deze nummers toebehoren. De secretaris heeft deze terugkoppeling op 25 juni 2020 ontvangen. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld van deze informatie kennis te nemen en hierop te reageren. De secretaris heeft op 25 juni 2020 de reactie van de raadsman ontvangen.

Standpunt klager

Klager beklaagt zich erover dat hij een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen, omdat er een mobiele telefoon op zijn cel is aangetroffen. Klager stelt dat de aangetroffen mobiele telefoon niet van hem is. De bewaarder zou een jongen iets hebben zien gooien. Toen hij de jongen had weggestuurd en naar binnenliep vond hij de telefoon in het midden van de cel op de grond. De disciplinaire straf betreft plaatsing in een isoleercel gedurende 14 dagen.

Ter zitting voert de advocaat van klager aan dat de directie zich voor de onderbouwing slechts op twee punten baseert. Ten eerste heeft de telefoon in contact gestaan met bekenden van klager en daarbij is er een tip van een medegedetineerde dat de telefoon van klager zou zijn. Beide stellingen worden echter niet door bewijsstukken ondersteund. Ten tweede  is er ook verklaard dat er drie getuigen zijn dat de telefoon in de cel van klager is gegooid. Dit is nergens vastgelegd.

Standpunt directie

Uit het schriftelijk verslag blijkt dat een personeelslid over de galerij liep en winkelboxen in de cel van klager zette. Hij zag een grote verpakking in de cel van klager liggen waar een telefoon in bleek te zitten. In de huisregels is opgenomen dat contrabande die in de cel van gedetineerde wordt aangetroffen, wordt aangemerkt als zijn bezit. Dit kan worden bestraft met maximaal 14 dagen opsluiting.

De directeur heeft klager en zijn celgenoot gehoord, klager was aanzienlijk nerveus. Uit een onderzoek van het interne bureau inlichtingen en veiligheid blijkt dat de telefoon toebehoort aan klager. Daarnaast is er een tip van medegedetineerden dat de telefoon van klager is.

Desgevraagd heeft de directie na de zitting te kennen gegeven dat de telefoon die gevonden is op de cel van klager in contact heeft gestaan met een nummer dat vaker door betrokkene is gebeld vanaf zijn cel. Dat geldt niet voor zijn celgenoot. De directeur vond dit gegeven voldoende bevestiging van het vermoeden dat telefoon aan klager toebehoort en daarmee de sanctie te rechtvaardigen.

Beoordeling

Klager heeft conform artikel 60 van de Pbw tijdig beklag ingediend tegen een door of namens de directeur genomen beslissing. Hij kan daarom worden ontvangen in zijn beklag.

Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een disciplinaire straf opleggen wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging. Dit kan onder meer betekenen opsluiting in een strafcel voor ten hoogste veertien dagen. Geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

De beklagrechter merkt op dat uit de huisregels blijkt dat bij een meerpersoonscel beide gedetineerden verantwoordelijk zijn voor de goederen die zich op de cel bevinden, tenzij de contrabande aantoonbaar aan één partij is toe te wijzen. 

De RSJ heeft geoordeeld dat in beginsel beide gedetineerden op een meerpersoonscel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande op een meerpersoonscel, tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen enkel verwijt treft. [1]

De beklagrechter stelt vast dat klager zich erover beklaagt dat hij een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen bestaande uit 14 dagen opsluiting in een strafcel voor de vondst van een mobiele telefoon op zijn meerpersoonscel. De beklagrechter stelt vast dat een mobiele telefoon is gevonden op de meerpersoonscel van klager en dat alleen klager voor de vondst van deze contrabande een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. De celgenoot van klager is niet gestraft. Dit betekent dat de directie kennelijk van mening is dat de celgenoot geen enkel verwijt treft.

De directie stelt dat met de mobiele telefoon is gebeld naar bekenden van klager en niet naar bekenden van andere gedetineerden. Klager betwist deze stelling. Nu slechts klager – en niet zijn celgenoot -  is bestraft voor de vondst van de mobiele telefoon, heeft de beklagrechter de directie in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren waaruit  blijkt dat uitsluitend klager verantwoordelijk is voor de contrabande. De beklagrechter heeft verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt welke telefoonnummers met de betreffende telefoon zijn gebeld en aan wie deze nummers toebehoren. De directie heeft hierop gereageerd met de enkele stelling dat de telefoon in contact heeft gestaan met een nummer dat vaker door betrokkene is gebeld vanaf zijn cel. De directie heeft echter niet aangegeven om welk nummer dat dan zou gaan. Klager is daarmee niet in de gelegenheid gesteld om de conclusie van de directie gemotiveerd te betwisten. De directie heeft daarnaast ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de telefoon toebehoort aan klager. Dit betekent dat de opgelegde sanctie niet in stand kan blijven. Deze is immers gebaseerd op het uitgangspunt dat uitsluitend klager verantwoordelijk is voor de telefoon.

Op zichzelf is voor het opleggen van een disciplinaire straf niet vereist dat komt vast te staan aan wie de telefoon toebehoort. Het aantreffen van contrabande op een meerpersoonscel maakt immers in beginsel dat beide celgenoten verantwoordelijk zijn. Dat heeft de directie echter niet aan haar beslissing ten grondslag gelegd. De beklagrechter ziet daarnaast in het feit dat aan de celgenoot geen disciplinaire straf is opgelegd, zonder dat de directie in deze procedure aannemelijk heeft gemaakt dat de telefoon aan klager toebehoort, het beklag gegrond te verklaren in plaats van de opgelegde straf te matigen. De beklagrechter ziet hierin wel aanleiding de tegemoetkoming te matigen tot het hieronder genoemde bedrag. De beklagrechter zal het beklag van klager gegrond verklaren.

BESLISSING

De beklagrechter:

  • Verklaart het beklag gegrond;
  • Kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 35,00

Aldus gegeven op 22 juli 2020 door dhr. mr. (…), beklagrechter, bijgestaan door mw. mr. (…), secretaris.

De RSJ heeft het beroep van de directie op 17 mei 2021 gegrond verklaard, de uitspraak van de beklagrechter vernietigd en het beklag alsnog ongegrond verklaard.

[1] RSJ 4 juni 2014, kenmerk 14/0352/GA