Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2018/007

Datum uitspraak:
29/05/2018
Artikel:
38 Pbw en 14 jo 8 EVRM
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over het gegeven dat zijn verzoek tot BZT is afgewezen. Het verzoek werd in eerste instantie afgewezen omdat klager een positieve UC had. Vervolgens werd een nieuw verzoek afgewezen omdat klager nog geen zes maanden aaneengesloten in een Huis van bewaring verbleef. De beklagcommissie overweegt dat de achtergrond van de BZT-regeling het bevorderen van family-life is. Gelet op deze achtergrond is de beklagcommissie van oordeel dat de wetgever de zes maanden aaneengesloten detentie niet expliciet heeft willen beperken tot louter de Nederlandse detentie. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat deze afwijzingsgrond niet op de geldende regelgeving dan wel de toelichting daarop is gebaseerd. Deze grond had niet tot een afwijzing van de aanvraag tot BZT kunnen leiden. De directeur heeft in echter wel in redelijkheid tot de afwijzing van het BZT-moment kunnen komen op grond van de positieve UC van klager. De beklagcommissie verklaart de klacht van klager dan ook ongegrond.
Uitspraak:

COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN [A]                                     

Beslissing van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht op de op 13 februari 2018 (opgesteld namens klager door mr. […]) en 18 februari 2018 ontvangen klaagschriften van

[…],
verblijvende in bovengenoemde inrichting.

1.  Stukken

De directie van bovengenoemde inrichting heeft bij schrijven d.d. 8 maart 2018 de beklagcommissie inlichtingen ter zake van voormelde klaagschriften verstrekt.

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klaagschriften d.d. 15 maart 2018 heeft de beklagcommissie klager en een lid van de directie gehoord. De behandeling van de zaak is ter beklagzitting aangehouden, teneinde de directie in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar het gegeven of klager wel of niet geschorst is geweest tijdens zijn detentieperiode.


Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klaagschriften d.d. 5 april 2018 heeft de beklagcommissie klager en een lid van de directie gehoord.
De behandeling van de zaak is ter beklagzitting aangehouden, nu de beklagcommissie in onderhavig geval, gelet op de casuïstiek, schriftelijk uitspraak zal doen.

De inhoud van de bovengenoemde stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.


Inhoud van het beklag
Klager beklaagt zich over het feit dat zijn verzoek tot bezoek zonder toezicht (BZT) is  afgewezen. De reden voor de afwijzing zou in eerste instantie zijn het feit dat hij een positieve UC had. Op het moment dat zijn UC’s echter schoon waren, en klager opnieuw om BZT vroeg, kreeg hij van een piw-er te horen dat hij nog geen zes maanden aangesloten in een Huis van Bewaring of gevangenis zou verblijven.

 

2.  Standpunten van klager en directie

Klager verklaart (samengevat):

Klager geeft aan dat hij al twee jaar onafgebroken gedetineerd zit. Klager is vanuit P.I. [B] overgeplaatst naar een gevangenis in België in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Klager heeft zowel in […] als in België BZT mogen ontvangen. Klager is het niet eens met het feit dat dit in de P.I. [A] niet wordt toegestaan. Klager merkt op dat hij een positieve uitslag had bij zijn inkomstenurinecontrole op 16 januari 2018. Daarna heeft hij nog twee urinecontroles gehad. De uitslagen van deze urinecontroles waren goed. Van een piw-er heeft klager toen gehoord dat hij nog één goede urinecontrole moest hebben en dan zou hij BZT krijgen. Vervolgens heeft klager te horen gekregen dat hij toch geen BZT zou krijgen, omdat hij te kort in de P.I. [A] verbleef. Klager is het hier niet mee eens, omdat hij al achttien  maanden BZT mag ontvangen en nu ineens niet meer. Klager geeft aan dat hij tijdens zijn detentie niet geschorst is geweest. Hij heeft het hele verhaal uitgelegd aan zijn casemanager en die heeft dit nagekeken in de systemen. Zowel de casemanager als  het afdelingshoofd hebben tegen klager gezegd dat zijn verhaal klopte.

 

Klager merkt ook nog op dat hij het BZT in de P.I. [A] te kort vindt.

In andere inrichtingen krijg je 2,5 uur BZT en in P.I. [A] krijg je maar een uur. Klager gaat binnenkort weer terug naar België in het kader van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Het gaat om een tijdelijke terbeschikkingstelling met een garantie op terugkeer naar Nederland.


De directie verklaart (samengevat):

De directie persisteert bij haar verweerschrift.

De directie merkt daarnaast op dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat klager inderdaad niet geschorst is geweest tijdens zijn detentie. Klager is thans ingepland voor een bezoek zonder toezicht.

De directie verzoekt de beklagcommissie evenwel om een uitspraak, omdat zij bij nadere bestudering van de regelgeving tot de ontdekking is gekomen dat nergens in de wetgeving melding wordt gemaakt van het feit dat een periode, doorgebracht in een buitenlandse gevangenis, meetelt voor de beoordeling of een gedetineerde in aanmerking komt voor BZT. Daarnaast merkt de directie op dat klager een positieve uitslag had op zijn urinecontrole en dat mede daarom het verzoek tot BZT is afgewezen. Een gedetineerde moet vervolgens zes weken wachten voordat hij een nieuwe aanvraag voor BZT kan doen. Klager heeft in maart 2018 een BZT gehad. Klager kan tot slot geen rechten ontlenen aan uitspraken van een piw-er.

 

3.  De beoordeling

Nu klager tweemaal over exact hetzelfde klaagt, zal klager in de klacht die de beklagcommissie als laatste heeft ontvangen, te weten de klacht met nummer [2], niet-ontvankelijk worden verklaard.


De klacht met nummer [1] zal de beklagcommissie inhoudelijk behandelen.


De beklagcommissie overweegt dat klager zich beklaagt over het feit dat zijn bezoek zonder toezicht is afgewezen. De reden voor de afwijzing is, gelet op het verweerschrift van de directie van 8 maart 2018 en de zich daarbij bevindende “beschikking Bezoek zonder Toezicht” d.d. 20 februari 2018, tweeledig. Allereerst is de directeur van mening dat nu klager pas sinds 12 januari 2018 in de PI [A] verblijft, en daarvoor in het buitenland, klager niet voldoet aan één van de voorwaarden voor BZT, te weten dat hij gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in een normaal beveiligde (Nederlandse) penitentiaire inrichting heeft verbleven. Daarnaast heeft klager positief gescoord op de bij hem op 16 januari 2018 afgenomen UC. Een gedetineerde dient minimaal zes weken drugsvrij te zijn voordat hij een aanvraag tot BZT kan indienen. Op het moment van indienen van het verzoek tot BZT voldeed klager, volgens de directie, niet aan voornoemde voorwaarden.

 

De beklagcommissie overweegt het volgende.

Ingevolge artikel I van de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 5 november 2015, nr. 689569, houdende wijziging van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen in verband met aanpassing van de voorwaarden voor het verlenen van bezoek zonder toezicht wordt in de Regeling model huisregels penitentiaire inrichting in hoofdstuk 3.8.1 van de huisregels, voor zover het betrekking heeft op bezoek zonder toezicht, opgenomen:

U kunt ten hoogste één keer per maand bezoek zonder toezicht ontvangen indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:

·        a. u verblijft gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in één of meerdere normaal beveiligde penitentiaire inrichtingen zijnde gevangenis of huis van bewaring;

·        b. het bezoek draagt, naar het oordeel van de directeur, redelijkerwijs bij tot het behoud of het versterken van de banden tussen u en het beoogde bezoek, en is van belang voor de terugkeer van u in de samenleving;

·        c. de band tussen u en het beoogde bezoek is naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam;

·        d. de belangen van de opsporing en vervolging van strafbare feiten verzetten zich niet tegen het beoogde bezoek.


Zowel u als degene van wie het bezoek wordt beoogd moet een verzoek om bezoek zonder toezicht indienen bij de directeur. De directeur bepaalt of het bezoek zonder toezicht wordt toegestaan en de duur van het bezoek zonder toezicht. Het bezoek vindt plaats in een vertrek of een andere daartoe geschikt bevonden en ingerichte ruimte in de inrichting. Het bezoek zonder toezicht komt in de plaats van het gebruikelijke bezoek dat u in de desbetreffende week zou hebben ontvangen. In de toelichting op de genoemde Regeling wordt verwezen naar  uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.


Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in twee uitspraken, van 9 juli 2013 (Varnas tegen Litouwen) en 23 juni 2015 (Costel Gaciu tegen Roemenië), geoordeeld dat het weigeren van bezoek zonder toezicht voor voorlopig gehechten, wanneer dit wel is toegestaan voor veroordeelden, in strijd is met artikel 14 jo. 8 EVRM. In Nederland verblijven voorlopig gehechten in een huis van bewaring in afwachting van de berechting in eerste aanleg. Na veroordeling in eerste aanleg worden voorlopig gehechten overgeplaatst naar een gevangenis. In het licht van de uitspraken van het EHRM heeft de staatssecretaris besloten om ook in daarvoor in aanmerking komende huizen van bewaring bezoek zonder toezicht toe te staan. Dit betekent dat gedetineerden in normaal beveiligde penitentiaire inrichtingen – ongeacht of het nu om een huis van bewaring of een gevangenis gaat – voortaan na een periode van zes maanden in aanmerking kunnen komen voor bezoek zonder toezicht. De (bestaande) beperking dat bezoek zonder toezicht alleen wordt aangeboden in een normaal beveiligd regime blijft. In uitgebreid en extra beveiligde inrichtingen verhoudt bezoek zonder toezicht zich niet met de aldaar geldende eisen inzake orde en veiligheid.


Vast staat dat klager ten tijde van het aanvragen van BZT nog geen zes maanden aaneengesloten in een Nederlandse gevangenis had doorgebracht. Klager heeft voorafgaand aan zijn detentie in PI [A] in de gevangenis in [België] verbleven. Daarvoor zat klager gedetineerd in PI [B].


De beklagcommissie overweegt dat in de hiervoor opgenomen regelgeving en de toelichting daarop niet expliciet staat vermeld dat de aaneengesloten periode van zes maanden detentie slechts ziet op detentie in een Nederlands(e) Huis van Bewaring of gevangenis. De regelgeving ten aanzien van de voorwaarden voor de aanvraag van BZT schrijft slechts voor dat een gedetineerde gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in één of meerdere normaal beveiligde penitentiaire inrichtingen zijnde gevangenis of huis van bewaring moet verblijven. De constatering dat klager nog niet gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in één of meerdere normaal beveiligde penitentiaire inrichtingen in Nederland heeft gezeten en daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor het aanvragen van BZT, vindt naar het oordeel van de beklagcommissie geen steun in de voornoemde regelgeving. De achtergrond van de BZT-regeling is het bevorderen van family-life.

 

Gelet op deze achtergrond is de beklagcommissie van oordeel dat de wetgever de zes maanden aaneengesloten detentie niet expliciet heeft willen beperken tot louter Nederlandse detentie. De beklagcommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook in casu de onafgebroken detentie in de gevangenis van België […] meetelt voor de aanvraag van BZT. Of de gevangenis in [België] een normaal beveiligd regime kent, zoals in de Regeling is opgenomen, is voor de directie gemakkelijk na te gaan. Voor zover de afwijzing van de aanvraag voor BZT is gegrond op het feit dat klager geen zes maanden aaneengesloten gedetineerd heeft gezeten, overweegt de beklagcommissie dat deze afwijzingsgrond niet op de geldende regelgeving danwel de toelichting daarop is gebaseerd. Deze grond had niet tot een afwijzing van de aanvraag tot BZT kunnen leiden.


De beklagcommissie overweegt voorts dat de directie op basis van de positieve UC van klager op 16 januari 2018 in alle redelijkheid wel kon komen tot een afwijzing van de aanvraag tot BZT. Ingevolge artikel 3.8.1 van de Huisregels P.I. [A] dient een gedetineerde immers minimaal zes weken drugsvrij te zijn om bezoek zonder toezicht te kunnen ontvangen. Klager had vanaf 27 februari 2018 (zes weken na 16 januari 2018) een nieuwe aanvraag voor BZT kunnen indienen.

Het feit dat klager van een piw-er op verschillende momenten telkens een andere reden voor de afwijzing van zijn aanvraag tot BZT te horen heeft gekregen, is niet wenselijk, maar kan niet leiden tot een ander oordeel. Uitspraken van piw-ers kunnen niet als een beslissing van de directeur worden beschouwd.

 

Gelet op het voorgaande is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing van de directie, om het bezoek zonder toezicht af te wijzen omdat klager op 16 januari 2018 een positieve UC had, onder de huidige omstandigheden niet als onredelijk of onbillijk, dan wel in strijd met enige regelgeving is aan te merken. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Mitsdien wordt als volgt besloten.

4.  BESLISSING

De beklagcommissie,

- verklaart klager in de klacht met nummer [2] niet ontvankelijk;

- verklaart de klacht met nummer [1] ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven te […] op 29 mei 2018 door mw. mr. […] voorzitter, […], leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.