Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2016/060

Datum uitspraak:
22/11/2016
Artikel:
37, 56 Bvt, 8 EVRM, huisregels
Samenvatting:
Klager geeft aan dat er sprake is van schending van contact met de buitenwereld, namelijk het ontbreken van een bezoekregeling met zijn echtgenoot verblijvende op een andere locatie. Door de instelling zijn onvoldoende stappen ondernomen om tot een regeling te komen, aldus klager. De directeur voert aan dat voor alle relaties geldt dat een aantal voorwaarden worden opgesteld: er dient openheid te worden gegeven over de relatie, gemaakte afspraken moeten worden nagekomen zonder in conflict te raken en er dient een vorm van samenwerking te zijn. Gebleken is dat het zowel klager als ook zijn echtgenoot niet lukt om aan deze algemene voorwaarden te voldoen. De beklagcommissie stelt vast dat vooralsnog het verzoek om een bezoekregeling tussen klager en zijn echtgenoot niet is toegestaan. Naar het oordeel van de beklagcommissie is in dit geval (wederom) niet gebleken dat klager op onaanvaardbare wijze wordt tegengewerkt in het onderhouden van een relatie met zijn echtgenoot, waaronder de wens om elkaar te bezoeken. De inperking van klagers recht op bezoek met de daarbij gestelde voorwaarde is toelaatbaar op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, aldus de beklagcommissie. De klacht is ongegrond verklaard. Er is beroep tegen deze uitspraak ingesteld.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE […] te […]

Beklagnummer […]

De beklagcommissie heeft kennisgenomen van het klaagschrift van .. destijds verblijvende in de […], locatie […], thans verblijvende op de locatie […].

1. De procedure
Het klaagschrift, gedateerd 25 oktober 2016, is bij de secretaris ingekomen op 25 oktober 2016. Het klaagschrift heeft betrekking op het ontbreken van een bezoekregeling met zijn echtgenoot verblijvende op de locatie […].

De beklagcommissie heeft kennisgenomen van het verweerschrift (met bijlagen) van de zijde van de directeur van 9 november 2016.

Voorts heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter van de be-roepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 27 oktober 2016 tot afwijzing van klagers verzoek tot schorsing van de beslissing van het hoofd van de inrichting inhoudende de weigering van bezoek.

Op 15 november 2016 zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. […], advocaat te […], alsmede mr. […], juridisch medewerkster, en […], clustermanager patiëntenzorg LFPZ, namens de directeur.

2. De beoordeling van het beklag

2.1 Ontvankelijkheid van het beklag
De beklagcommissie begrijpt klagers klaagschrift aldus dat klager stelt dat sprake is van schending van contact met de buitenwereld, namelijk het ontbreken van een bezoekregeling met zijn echtgenoot verblijvende op de locatie […]. Dergelijke beslissingen zijn beklagwaardig ingevolge artikel 56, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Klager wordt derhalve ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift.

2.2. Inhoud van het beklag

2.2.1 In aanvulling op het klaagschrift is door en namens klager ter zitting – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat klager wordt tegengewerkt in het onderhouden van contact met zijn echtgenoot, verblijvende op de locatie […]. In het kader van een op te stellen bezoekregeling heeft op 20 oktober 2016 een evaluatie plaatsgevonden. Tot op heden bestaat de omgang enkel uit telefonisch contact. Er zijn onacceptabele voorwaarden opgesteld om tot een bezoekregeling te komen, met name wenst klager geen intieme details te delen. Door de instelling zijn daarom onvoldoende stappen ondernomen om tot een regeling te komen. In dit kader is een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM en is geen rekening gehouden met klagers recht op ‘family life”. Ter zitting is een pleitnota overgelegd.

2.2.2 In aanvulling op het verweerschrift is namens de directeur ter zitting – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat zowel met klager als zijn echtgenoot al vele jaren overleg plaatsvindt over een omgangsregeling met elkaar. Binnen de LFPZ zijn er meerdere bewoners die een relatie hebben, zowel binnen maar ook buiten de instelling. Dit ziet niet alleen op gehuwden maar ook op een vriendschappelijke relatie. Voor alle relaties geldt dat in het algemeen een aantal voorwaarden worden opgesteld: dat openheid wordt gegeven over de relatie (in het bijzonder over bijvoorbeeld spanningen en stress), dat gemaakte afspraken worden nagekomen zonder in conflict te raken en dat er een vorm van samenwerking is. Gebleken is dat het zowel klager als ook zijn echtgenoot niet lukt om aan deze algemene voorwaarden te voldoen. Door klager dienen niet alle intieme handelingen te worden benoemd. Indien er een bezoekregeling zal aanvangen vindt dit eerst onder begeleiding plaats. Dit is allemaal gebaseerd op de zorgplicht van de directie en dergelijke (algemene) voorwaarden worden gesteld zodat er inzicht is in de onderlinge verhoudingen. Klager werkt stelselmatig niet mee aan de vervulling van deze voorwaarden, dit in tegenstelling tot zijn echtgenoot. Gelet op klagers pathologie is dit voor hem ook moeilijk. Elke drie maanden vindt er een gesprek plaats tussen de clustermanager en de twee betrokken behandelcoördinatoren en worden de gemaakte afspraken geëvalueerd. Tot op heden is vastgesteld dat zij zich niet kunnen houden aan de gemaakte afspraken en is er daarom (helaas) nog geen omgangsregeling opgesteld.

2.2.3 De beklagcommissie overweegt als volgt.
De beklagcommissie is ambtshalve bekend met klagers wens van een bezoekregeling met zijn echtgenoot en de eerder door hem ingediende klaagschriften. De betreffende klaagschriften zijn (kennelijk) ongegrond verklaard.
De beklagcommissie stelt vast dat klager op 7 december 2015 is gehuwd en verblijft zijn echtgenoot op de locatie […]. Op 3 oktober 2016 heeft een overleg plaatsgevonden tussen klager, zijn echtgenoot, hun advocaat, de beide behandelcoördinatoren, de clustermanager en de mentor van klager en zijn er afspraken gemaakt. Op 20 oktober 2016 heeft een evaluatie plaatsgevonden welke niet positief is bevonden.

2.2.4 In artikel 37 van de Bvt zijn bepalingen opgenomen over het recht van de verpleegde om ten minste een uur per week bezoek te ontvangen. Dit is nader uitgewerkt in de huis- en afdelingsregels. In Bijlage I van de huisregels (januari 2016) zijn nadere regels gesteld rond de Bezoek- en telefoonregeling. Onder meer is in artikel 2.3 bepaald: “De Behandelcoördinator neemt in overleg met het behandelteam (waaronder in ieder geval de zorgmanager en de medewerker Forensisch Systeembegeleider) een standpunt in ten aanzien van de screeningswens van de patiënt. Daarbij worden de eventuele voorwaarden waaronder het contact kan plaatsvinden in overweging genomen.”

De beklagcommissie stelt vast dat vooralsnog het verzoek om een bezoekregeling tussen klager en zijn echtgenoot niet is toegestaan. Aan de totstandkoming van een bezoekregeling zijn nog steeds de voorwaarden verbonden dat klager met zijn mentor en behandelcoördinator in gesprek is over zijn relatie, daar open over is en dat klager de samenwerking zoekt.

Naar het oordeel van de beklagcommissie is in dit geval (wederom) niet gebleken dat klager op onaanvaardbare wijze wordt tegengewerkt in het onderhouden van een relatie met zijn echtgenoot, verblijvende op de locatie […], waaronder de wens om elkaar te bezoeken. Gelet op de zorgplicht die de kliniek heeft ten opzichte van klager als ook jegens zijn echtgenoot acht de beklagcommissie het niet onredelijk dat de directeur de algemene voorwaarde heeft gesteld dat openheid over de relatie wordt betracht alvorens een definitieve beslissing te nemen op de door klager gewenste bezoekregeling. Dit oordeel geldt ook ten aanzien van het voortduren van deze (screenings)procedure nu om de drie maanden een evaluatie plaatsvindt. Naar de beklagcommissie begrijpt heeft geen positieve evaluatie plaatsgevonden nu klager zich niet aan de gestelde gedragsafspraken heeft gehouden. Hij weigert hardnekkig de verlangde openheid van zaken te geven. De beklagcommissie acht daarom aannemelijk dat klager niet heeft voldaan aan de door de kliniek gestelde en wezenlijk geachte voorwaarden. De beklagcommissie acht dit geen onredelijke gang van zaken.

2.2.5 Ten aanzien van klagers stelling dat op grond van de genomen beslissing sprake is van schending van klagers recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het EVRM oordeelt de beklagcommissie als volgt. In het tweede lid van artikel 8 van het EVRM zijn de gronden opgenomen op grond waarvan de uitoefening van dat recht kan worden beperkt: “Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

Naar het oordeel van de beklagcommissie vloeien uit de omstandigheid dat klager uit hoofde van de strafrechtelijke maatregel van terbeschikkingstelling dwangverpleging ondergaat in een inrichting, beperkingen voort ten aanzien van de wijze waarop hij van het recht uit hoofde van artikel 8 van het EVRM gebruik kan maken en van de wijze waarop de kliniek aan de eisen en wensen van klager tegemoet kan komen. De inperkingen zijn geregeld in het eerdergenoemde artikel 37 van de Bvt. De inperking van klagers recht op bezoek met de daarbij gestelde voorwaarde is toelaatbaar op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.

2.2.6 Op grond van het voorgaande kan de beslissing van het hoofd van de inrichting derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk te worden aangemerkt en zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De beklagcommissie verklaart het klaagschrift ongegrond.


Aldus gegeven op 22 november 2016 door mr. […], voorzitter, drs. […] en dr. […], leden, in tegenwoordigheid van mr. […], secretaris.

Er is beroep ingesteld bij de RSJ, het kenmerk hiervan is:
16/3975/TA.
De RSJ heeft het beroep van de directeur ongegrond verklaard.