Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2014/049

Datum uitspraak:
24/04/2015
Artikel:
60, 38, lid 1 Pbw, huisregels PI
Samenvatting:
Klager heeft de directeur verzocht om hem een extra bezoek zonder toezicht (BZT)-moment toe te kennen. Klager heeft gedurende meer dan 5 jaar extra BZT gehad en heeft daaraan het vertrouwen mogen ontlenen dat hij dit extra BZT zou behouden. Voorts heeft de directeur nagelaten een belangenafweging te maken bij zijn afwijzing van het verzoek. Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directeur in redelijkheid en billijkheid het verzoek om toekenning van een extra BZT-moment aan klager kunnen afwijzen. Niet is de beklagcommissie gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de directeur van het algemeen beleid diende af te wijken. Het extra BZT-moment is met ingang van 6 januari 2014 komen te vervallen voor alle gedetineerden binnen de inrichting die gebruik maakten van dit extra BZT-moment. Evenmin is de beklagcommissie van oordeel dat een belangenafweging bij de afwijzing van het verzoek ontbreekt. Daarmee is geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beklag gericht tegen het vervallen van het extra BZT-moment is niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen de beslissing beroep ingesteld, welke is afgewezen.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE PI […], LOCATIE […]

Klachtnummer: […]

Uitspraak op het klaagschrift als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), ingekomen bij de beklagcommissie op 23 september 2014, van de gedetineerde:

[…] verblijvende in bovenvermelde inrichting,

betreffende: contact buitenwereld (bezoek)

1. Het verloop van de procedure

1.1
De beklagcommissie heeft kennis genomen van de volgende stukken:
het klaagschrift;
de schriftelijke reactie van de directeur ontvangen op 16 oktober 2014.

1.2
De mondelinge behandeling van het klaagschrift vond plaats op 22 januari 2015. Daarbij waren aanwezig klager en namens de directeur […]. Tevens was aanwezig mr. [..], kantoorgenote van klagers advocaat.

2. De standpunten van partijen

2.1
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt het beklag op het volgende neer.

Klager heeft de directeur verzocht om hem een extra bezoek zonder toezicht (BZT)-moment toe te kennen. Dit verzoek is door de directeur op 12 september 2014 afgewezen. Tot 6 januari 2014 konden gedetineerden gebruik maken van extra BZT. Dit extra bezoek is vanaf 6 januari 2014 komen te vervallen. Klager heeft de directeur verzocht om weer extra BZT aan hem toe te kennen. Dit is door de directeur op 12 september 2014 afgewezen, omdat art. 3.8.3 van de huisregels is komen te vervallen. De directeur heeft het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden bij zijn beslissing het verzoek af te wijzen. Klager heeft gedurende meer dan 5 jaar extra BZT gehad en heeft daaraan het vertrouwen mogen ontlenen dat hij dit extra BZT zou behouden. Voorts heeft de directeur nagelaten een belangenafweging te maken bij zijn afwijzing van het verzoek en heeft daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Klager verwijst naar de uitspraken van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 2 september 2014 (kenmerk 14/1387/GA) en 2 december 2014 (kenmerk 14/2548/GA). Klager overlegt voorts een berekening van zijn hand waaruit blijkt dat er binnen de inrichting wel ruimte is om de extra BZT-momenten toe te kennen.

2.2
Samengevat en zakelijk weergegeven, komt het standpunt van de directeur op het volgende neer.
Op vrijdag 12 september 2014 heeft klager in een gesprek met de directeur een verzoek gedaan om structureel extra BZT te mogen ontvangen. De directeur heeft dit verzoek na afweging van belangen en feiten geweigerd op grond van het feit dat er vanaf 6 januari 2014 geen structurele extra BZT momenten meer (kunnen) worden toegekend. De belangenafweging die op 12 september 2014 is genomen is gelijk aan de belangenafweging van 6 januari 2014. De directeur verwijst naar een eerdere uitspraak van de beklagcommissie van 7 april 2014 alsmede de uitspraak van de RSJ van 25 juli 2014 (kenmerk 14/1261/GA). De directeur betwist dat er voldoende ruimte is om aan klager extra BZT-momenten toe te kennen. Dat de ruimte op de bezoekafdeling beschikbaar is maakt niet dat er dan ook een BZT-moment kan plaatsvinden. Hiervoor is extra personeel (tot 4 personeelsleden extra) nodig op de bezoekafdeling ten opzichte van een regulier bezoekmoment.

3. De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw, heeft de gedetineerde het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.

Op grond van paragraaf 3.8.1.3 van de huisregels van de P.I. […], vastgesteld op 20 februari 2014, kan de gedetineerde in de gevangenis ten hoogste één keer per maand bezoek zonder toezicht ontvangen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het bezoek draagt, naar het oordeel van de directeur, redelijkerwijs bij tot het behoud of het versterken van de banden tussen gedetineerde en zijn beoogde bezoek, en is van belang voor de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving;
b. de band tussen de gedetineerde en het beoogde bezoek is naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam.

3.2
De beklagcommissie stelt vast dat klager op 12 september 2014 de directeur een verzoek heeft gedaan om hem een extra BZT-moment in de 2 maanden toe te kennen. Dit verzoek is op 12 september 2014 door de directeur afgewezen. Nu het een klager betreffende beslissing is, die is genomen door de directeur, is het hiertegen ingediende beklag ontvankelijk.

3.3
Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directeur in redelijkheid en billijkheid het verzoek om toekenning van een extra BZT-moment aan klager kunnen afwijzen. Niet is de beklagcommissie gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de directeur van het algemeen beleid diende af te wijken. Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij gedurende vijfeneenhalf jaar een extra BZT-moment in de 2 maanden kreeg en er derhalve op mocht vertrouwen dat deze situatie mocht voortduren, ook nadat het extra BZT-moment op 6 januari 2014 is afgeschaft, volgt de beklagcommissie klager hierin niet. Het extra BZT-moment is met ingang van 6 januari 2014 komen te vervallen voor alle gedetineerden binnen de inrichting die gebruik maakten van dit extra BZT-moment. Hoewel de beklagcommissie het begrijpt dat klager het betreurt dat na jarenlang een extra BZT-moment te hebben gekregen, dit extra BZT-moment is komen te vervallen, betreft dit besluit een verandering van algemeen in de inrichting geldend beleid.

Evenmin is de beklagcommissie van oordeel dat een belangenafweging bij de afwijzing van het verzoek ontbreekt. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de mondelinge afwijzing van het verzoek de belangenafweging heeft herhaald zoals ook opgenomen in het besluit van 6 januari 2014. Naar het oordeel van de beklagcommissie is deze belangenafweging voldoende. Daarmee is geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

3.4
Het besluit voor zover gericht tegen het vervallen van het extra BZT-moment per 6 januari 2014, nog afgezien van het feit dat het beklag hiertegen niet tijdig is ingediend, is niet-ontvankelijk.

Het beklag voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om toekenning van een extra BZT-moment is ongegrond.

4. BESLISSING

De beklagcommissie,
verklaart het beklag voor zover gericht tegen het vervallen van het extra BZT-moment, niet ontvankelijk;

verklaart het beklag voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om klager een extra BZT-moment toe te kennen, ongegrond.


Deze uitspraak is gegeven door de beklagcommissie, bestaande uit mr. […], voorzitter, […] en mr. […], leden, in tegenwoordigheid van […], secretaris, op 24 april 2015.

E is beroep ingesteld bij de RSJ, het kenmerk hiervan is: 15/1330/GA.
De RSJ heeft het beroep van klager ongegrond verklaard.