Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2016/051

Datum uitspraak:
13/07/2016
Artikel:
23, lid 1 sub a Pbw
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over de beslissing van de directeur om aan hem een ordemaatregel op te leggen van uitsluiting van deelname aan de activiteiten in het re-integratiecentrum (RIC) voor de duur van veertien dagen, nadat er meerdere incidenten zijn geweest tussen klager en medewerksters van het RIC. Het laatste incident betrof de situatie dat klager de deur van het toilet heeft dichtgeduwd toen een medewerkster van het RIC naar buiten wilde gaan, waarbij klager de medewerkster vervolgens op een manier heeft aangekeken waardoor zij zich geïntimideerd voelde. Tevens wordt het algehele gedrag van klager door de medewerksters van het RIC als intimiderend en ordeverstorend ervaren. Klager ontkent dat hij de deur van het toilet heeft dicht geduwd. De beklagrechter is van oordeel dat op basis van het schriftelijk verslag niet onomstotelijk vast is komen te staan dat klager degene is geweest die de deur van het toilet heeft dichtgeduwd. Nu de directeur echter heeft besloten om aan klager een ordemaatregel op te leggen en geen disciplinaire straf, ziet de beklagrechter dit niet als onoverkomelijk. Klager heeft de orde verstoord en hem kon naar redelijkheid en billijkheid een ordemaatregel worden opgelegd. Het beklag wordt dan ook ongegrond verklaard.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ P.I. […]

De alleensprekende beklagrechter heeft kennis genomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:

[…], verder te noemen klager en thans verblijvende in de PI […].

Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de directeur d.d. 20 april 2016 om aan klager een ordemaatregel op te leggen van uitsluiting van deelname aan de activiteiten in het re-integratiecentrum (RIC) voor de duur van veertien dagen.

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op een beklagzitting in het bijzijn van klager en plaatsvervangend vestigingsdirecteur mw. […].

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:

-        klaagschrift gedateerd 18 april 2016, ingekomen bij het secretariaat op 20 april 2016;

-        verweerschrift van de directeur, gedateerd 10 mei 2016, inclusief twee bijlagen (schriftelijk verslag d.d. 19 april 2016 en schriftelijke mededeling ordemaatregel d.d. 20 april 2016);

-        het verhandelde ter zitting van 15 juni 2016, hieronder kort uiteengezet.


Standpunt klager

Klager deelt mee dat hij sport heeft gehad en hij liep door de gang samen met verschillende andere gedetineerden. De deur van het toilet gaat richting de gang open en klager liep toevallig bij de deur op het moment dat deze open ging. Klager voelde dat de deur tegen hem aan werd aangeduwd. De medewerkster van het re-integratiecentrum (RIC) zegt nu echter dat klager de deur dicht duwde. Klager ontkent dat hij dit heeft gedaan en weet nergens van. Mogelijk dat een van de andere gedetineerden dit gedaan heeft maar klager was het in eider geval niet.


Standpunt directie
De directeur geeft aan dat zij niets heeft toe te voegen aan het schriftelijke verweerschrift.


Beoordeling
Klager heeft zijn beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.


Op grond van artikel 23, eerste lid sub a Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. De uitsluiting duurt conform het tweede lid van dit artikel ten hoogste twee weken.  


De beklagrechter stelt vast dat de directeur op 20 april 2016 heeft besloten om aan klager een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de activiteiten in het re-integratiecentrum (RIC) voor de duur van veertien dagen op te leggen. De directeur heeft hiertoe besloten nadat er meerdere incidenten zijn geweest tussen klager en medewerksters van het RIC. Waarbij het laatste incident de situatie betrof dat klager de deur van het toilet heeft dichtgeduwd toen een medewerkster van het RIC naar buiten wilde gaan. Klager heeft deze medewerkster vervolgens aangekeken op een manier waardoor zij zich geïntimideerd voelde. Het algehele gedrag van klager wordt door de medewerksters van het RIC als intimiderend en ordeverstorend ervaren. Klager ontkent dat hij de deur van het toilet heeft dicht geduwd.


De beklagrechter moet afgaan op de verklaringen van klager, alsook op die van de directeur en de door haar overgelegde schriftelijke informatie. Hierbij is het de taak van de beklagrechter om op grond van artikel 68 Pbw te beoordelen wat naar zijn oordeel aannemelijk is gemaakt en of dat binnen de kaders van de wet is geschied.


Naar het oordeel van de beklagrechter is op basis van het schriftelijk verslag niet onomstotelijk vast komen te staan dat klager degene is geweest die de deur van het toilet heeft dichtgeduwd. Nu de directeur echter heeft besloten om aan klager een ordemaatregel op te leggen en geen disciplinaire straf ziet de beklagrechter dit niet als onoverkomelijk. Voor een disciplinaire straf geldt ex artikel 51, lid 5 Pbw dat deze alleen kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van de te bestraffen feiten verantwoordelijk kan worden gesteld. Voor het opleggen van een ordemaatregel geldt deze eis niet.


Vast staat dat de medewerksters van het RIC het gedrag van klager als zeer vervelend en ordeverstorend ervaren, zij voelen zich beperkt in het uitvoeren van hun werkzaamheden. De beklagrechter is van oordeel dat dit een verstoring van de orde in de inrichting inhoudt en op grond van artikel 23, lid 1 sub a mocht daarvoor aan klager aldus een ordemaatregel worden opgelegd.


Gelet op het vorenstaande is de beklagrechter dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur, om aan klager een ordemaatregel op te leggen van uitsluiting van deelname aan de activiteiten in het RIC voor de duur van veertien dagen, niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Evenmin kan worden gezegd dat deze beslissing onredelijk of onbillijk moet worden geacht. De beklagrechter verklaart het beklag dan ook ongegrond.


BESLISSING
De beklagrechter verklaart de klacht ongegrond.


Aldus gegeven door de beklagrechter mr. […], bijgestaan door mw. mr. […], secretaris, op 13 juli 2016.