Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2016/007

Datum uitspraak:
25/01/2016
Artikel:
36 Pbw, 37 Pbw en 39 Pbw
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over de weigering om zijn raadsman te mogen bellen terwijl hij op dat moment zat ingesloten in verband met een disciplinaire straf. Namens de directeur is aangevoerd dat gedetineerden die niet zijn geblokt voor activiteiten of niet zijn ingesloten vrijelijk kunnen telefoneren. De beklagcommissie is van oordeel dat dit irrelevant is omdat klager was ingesloten vanwege een disciplinaire straf. Desondanks heeft klager onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak van het telefonisch contact was op dat moment. Klacht ongegrond.
Uitspraak:

Beslissing van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Penitentiaire Inrichting […], op het klaagschrift van:


[…],

voorheen verblijvende in de P.I. […],

gemachtigde […].

1.     Het procesverloop

Klager heeft op 25 november 2015 een klaagschrift ingediend, door tussenkomst van de maandcommissaris ingekomen bij het secretariaat van de commissie van toezicht op 10 december 2015.

Namens de directeur is bij brief van 11 januari 2016 op het klaagschrift van klager gereageerd, welke brief de beklagcommissie kort voor aanvang van de zitting heeft ontvangen.

Klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de plaatsvervangend directeur zijn op 11 januari 2016 gehoord door de beklagcommissie.

2.     Het geschil en de beoordeling daarvan

Klager stelt dat hij op 25 november 2015 niet de gelegenheid heeft gekregen om telefonisch contact op te nemen met zijn raadsman. Hem werd toen verteld dat hij per week maximaal tien minuten mag bellen.

In het verweerschrift is namens de directeur gesteld dat – anders dan klager in zijn klaagschrift aangeeft – het voorval niet met de directeur is besproken en dat de betrokken medewerker aangeeft dat klager voldoende in de gelegenheid is geweest vanaf 25 november 2015 om te telefoneren. De verwijzing naar het recht om 10 minuten per week te bellen is in een andere context gedaan.

De beklagcommissie overweegt als volgt.

Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.


Ingevolge artikel 39, eerste lid, heeft de gedetineerde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid te stellen beperkingen het recht ten minste een per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer – voor eigen rekening – telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Op grond van het derde lid kan de directeur deze gelegenheid weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op de in artikel 36 van de Pbw genoemde belangen, waaronder die van handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting.
In de Huisregels van de PI […] is niet voorzien in een nadere regeling van tijden en plaatsen.


In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met  de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties, waaronder zijn rechtsbijstandsverlener, telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. In paragraaf 3.11.2 van de Huisregels van de PI […] is bepaald dat hiertoe alleen de gelegenheid wordt geboden tijdens uren waarin de gedetineerde niet is geblokt voor de arbeid. Verder geldt deze faciliteit uitsluitend ten aanzien van de advocaat in de strafzaak waarvoor men is gedetineerd.


De directeur heeft ter zitting toegelicht dat iedere gedetineerde die niet is ingesloten of geblokt voor activiteiten, op de afdeling gebruik kan maken van de telefooncel om te bellen wanneer hij dat wenst, dus ook om contact op te nemen met zijn advocaat.


Aangezien  – naar ter zitting is gebleken – klager op 25 november 2015 was ingesloten op basis van een disciplinaire straf, was hij op dat moment feitelijk niet in staat om gebruik te maken van zijn in artikel 39, eerste lid, van de Pbw vastgelegde recht. Omdat van de zijde van de directeur onweersproken is gesteld dat klager vanaf 25 november 2015 (alsnog) van dit recht gebruik heeft kunnen maken, is er in zoverre geen sprake van schending van het in de Pbw gewaarborgde recht.
       

Nu klager wilde bellen zijn raadsman, geldt de weigering om klager op dat moment uit te sluiten echter ook als een weigering om klager gelegenheid te bieden zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Pbw. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur ter motivering van die weigering niet kan volstaan met een verwijzing naar de algemene voorziening voor telefonisch contact met de buitenwereld. Daargelaten dat die voorziening voor eigen rekening is, biedt artikel 39, vierde lid, van de Pbw een mogelijkheid tot het telefoneren met de raadsman indien daartoe een specifieke noodzaak bestaat. Niet is gebleken dat in dit geval door of namens de directeur is beoordeeld of aan deze voorwaarde werd voldaan. In zoverre is sprake van een onzorgvuldig besluit. Wat daar echter ook van zij, evenmin is gebleken dat klager de noodzaak tot het voeren van een telefonisch contact met zijn raadsman op 25 november 2015 voldoende heeft onderbouwd. Klager heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij vermoedt dat hij zijn raadsman wilde bellen in verband met zijn strafzaak en het oproepen van getuigen. Hij is twee dagen later alsnog in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met zijn raadsman. Niet is gebleken dat klager daardoor in zijn belangen is geschaad. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat ook in zoverre geen sprake is van een schending van de in de Pbw gewaarborgde rechten. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.


3.
   DE BESLISSING

De beklagcommissie verklaart het beklag ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 25 januari 2016 door […], voorzitter,
[…] en […], leden, in tegenwoordigheid van […] als secretaris.