Nieuwe uitspraken
KC 2025/008
Geplaatst: 02/04/2025
De voorzitter van de beklagcommissie is van oordeel dat klager misbruik heeft gemaakt van zijn recht om beklag in te dienen. In 2024 heeft klager herhaaldelijk klachten ingediend, vaak zonder onderbouwing of zonder directeursbeslissing, waardoor deze niet-ontvankelijk werden verklaard. Klager weigert systematisch overleg met functionarissen van de inrichting en heeft een eerder voorstel tot minnelijke schikking afgewezen. Algemeen bestuursrechtelijke jurisprudentie stelt dat herhaald beroep op overheidsfaciliteiten niet per se misbruik van recht oplevert, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. Daarbij is aansluiting gezocht bij artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 BW. Ingevolge deze artikelen kan de bevoegdheid om beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. De voorzitter past dit beginsel naar analogie toe en concludeert dat klager doelbewust het klachtenproces verstoort. Klager weigert bovendien pertinent zijn klachten in het Engels in te dienen, terwijl hij deze taal in voldoende mate beheerst. Dit bevestigt zijn obstructieve houding. De voorzitter oordeelt dat klager kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het beklagrecht. De voorzitter verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten.
KC 2025/009
Geplaatst: 20/03/2025
Klager is het niet eens met de aan hem opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het weigeren van een MPC en het vertonen van dreigend gedrag. Volgens klager heeft hij altijd een contra-indicatie gehad voor plaatsing MPC en toen hij dat aangaf werd hij uit het niets hardhandig gefixeerd en afgevoerd. De directie geeft aan dat klager niet meewerkte met de plaatsing op een MPC. Tijdens het gesprek hierover maakte hij een dreigende beweging en hierop is hij met gepast geweld naar de grond gebracht. Er is geen contra-indicatie voor klager vastgesteld en ook in het selectievoorstel staat dat klager geschikt is voor MPC. De beklagcommissie oordeelt dat het niet aanzeggen van het verslag in strijd is met de wet, waardoor het beklag om die reden gegrond is. De beklagcommissie oordeelt verder dat de vijf dagen voor het weigeren van de MPC redelijk waren, maar de overige vijf dagen voor het dreigende gedrag van klager onvoldoende gemotiveerd zijn. Omdat klager na zijn overplaatsing naar een EPC het restant van de straf niet heeft uitgeze-ten, heeft hij geen nadeel ondervonden. De beklagcommissie kent klager een tegemoetkoming van €7,50 toe voor het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag.
KC 2025/012
Geplaatst: 19/03/2025
Klager is het niet eens met de verlening van de toezichtsmaatregelen vanwege klagers GVM-status. Volgens klager moet de belangenafweging toetsbaar en kenbaar zijn en is het enkele feit dat er een GRIP-rapportage is niet voldoende. Daarnaast stelt klager dat er geen sprake is van horen, nu de directie komt zeggen dat de maatregelen worden verlengd en de beslissing dus al is genomen. De dreiging is latent, maar zolang er geen incidenten zijn moet er steeds strenger worden getoetst. De directie geeft aan zich te baseren op een nieuw GRIP-rapport van 5 maart 2024, waarin nog steeds sprake is van een latente dreiging. Zij maakt ook elke keer opnieuw een belangenafweging. Daarnaast probeert de directie altijd te kijken naar wat er kan veranderen. De beklagcommissie oordeelt dat de verlenging van de toezichtmaatregelen gerechtvaardigd is. De directeur baseerde zich op actuele GRIP-informatie van 5 maart 2024, waarin nog steeds sprake is van een latente dreiging. Klager is vooraf gehoord en de directeur heeft een eigen belangenafweging gemaakt, waarbij het veiligheidsbelang zwaarder woog dan klagers belang. Omdat aan alle voorwaarden is voldaan wordt de beslissing als zorgvuldig beschouwd en het beklag ongegrond verklaard.
KC 2025/010
Geplaatst: 03/03/2025
Klager is het niet eens met beslissing van 13 december 2024 inhoudende de weigering om in contact te mogen treden met de media, eindigend op 11 december 2025. De directeur is van oordeel dat er een gedegen afweging is gemaakt. Klager is gehoord, er is advies gevraagd aan het OM en de directeur heeft advies gevraagd aan de media-adviseur van de DJI. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur zijn weigering onvoldoende heeft gemotiveerd. De directeur heeft in zijn besluit niet expliciet de belangen genoemd in artikel 40 lid 1 Pbw getoetst. Er is daarmee niet komen vast te staan dat aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan op grond waarvan de directeur zijn bevoegdheid kan uitoefenen om het verzoek om contact met de media te weigeren. Ook de duur van de weigering om contact te hebben met de media is niet gemotiveerd. De klacht wordt gegrond verklaard en de directie word opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen.