Sla inhoud over

Bezoek

Recht op bezoek
Jeugdigen hebben het recht om ten minste één uur per week bezoek van onder andere familieleden, stiefouders of pleegouders te ontvangen. De tijden en plaatsen waarop het bezoek mag plaatsvinden, de wijze waarop het verzoek moet worden aangevraagd en het aantal personen dat de jeugdige mag ontvangen wordt bepaald in de huisregels van de jeugdinrichtingen (artikel 43 lid 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, hierna: Bjj). De minimale frequentie van het bezoek en de duur ervan kunnen per inrichting of afdeling worden uitgebreid.

Wanneer de jeugdige niet de mogelijkheid tot de minimale frequentie aan bezoek krijgt, kan hij daarover klagen bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht en kan eventueel een compensatie worden toegekend. Uit een uitspraak van de RSJ blijkt dat de compensatie  in dat geval wel moet zien op het door klager ondervonden ongemak en niet op de ongemak die de bezoeker heeft geleden, denk bijvoorbeeld aan gemaakte reiskosten.[1]


Toezicht
De directeur kan op grond van artikel 43 lid 4 Bjj bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, wat kan bestaan uit het beluisteren of opnemen van een gesprek. Dit toezicht moet noodzakelijk zijn met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41 lid 4 Bjj. Te weten de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten, de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven, de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige en de uitvoering van het perspectiefplan. De aard en de redenen van het toezicht moeten op grond van artikel 43 lid 4 Bjj van te voren worden vermeld aan de betrokkenen.

De bezoekers van jeugdigen moeten zich bij binnenkomst op een deugdelijke wijze kunnen legitimeren. Zij kunnen hierbij aan hun kleding worden onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op door hem meegebrachte voorwerpen. De directeur is bevoegd dergelijke voorwerpen voor de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst. Ook mag hij voorwerpen aan een opsporingsambtenaar ter hand stellen met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten (artikel 43 lid 5 Bjj). Op grond van artikel 43 lid 6 Bjj kan de directeur een bepaald bezoek vroegtijdig beëindigen en de bezoeker uit de inrichting verwijderen.

Weigering bezoek
De directeur kan het aantal tegelijk tot de jeugdige toe te laten personen beperken, als dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting (artikel 43 lid 2 Bjj). Op grond van artikel 43 lid 3 Bjj mag de directeur bepaalde bezoekers de toegang tot de jeugdinrichting weigeren. De directeur is hiertoe bevoegd als dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41 lid 4 Bjj. De weigering van een bezoeker geldt voor ten hoogste vier weken. Deze maximale termijn geldt niet als de weigering is ingegeven ter bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

In een uitspraak van 27 november 2015 schorste de beroepscommissie van de RSJ de beslissing van de directeur om het bezoek van de jeugdige voor twee maanden te weigeren. De beslissing van de directeur werd in onderhavig geval geschorst, omdat de wettelijke termijn van vier weken van artikel 41 lid 4 werd overschreden.[2] De beslissing om het bezoek te weigeren moet gepaard gaan met een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 62 Bjj. In de schriftelijke mededeling moet de directeur de door hem aangevoerde gronden goed onderbouwen.

In een uitspraak van 28 oktober 2021 werd juist het schorsingsverzoek van klager afgewezen door de Beroepscommissie . De directeur had in dit geval  bezoek van de ouders voor twee weken geweigerd, omdat de ouders hadden geprobeerd om spullen te laten invoeren waarin drugs zat verstopt. De termijn van twee weken waren onder andere nodig voor onderzoek, om afspraken te maken met de ouders en om te bepalen op welke manier de orde en de veiligheid in de inrichting gegarandeerd kon worden wanneer zij weer op bezoek zouden komen. Aan de hand van deze omstandigheden heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de beslissing van de directeur op voorhand niet als onredelijk of onbillijk kon worden aangemerkt en dus werd het verzoek van klager afgewezen. [3]


Disciplinaire straf  “ontzegging van het bezoek”
Als er geconstateerd wordt dat de jeugdige tijdens zijn bezoekmoment feiten begaat die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, zoals bedoeld in artikel 54 lid 1 Bjj, kan de directeur een ontzegging van het bezoek opleggen voor ten hoogste vier weken als het feit plaatsvond in verband met het bezoek van die persoon of personen. Dit gebeurt dan in de vorm van een disciplinaire straf opgelegd aan de jeugdige die de directeur op basis van artikel 55 lid 1 sub b Bjj kan opleggen.

Geprivilegieerd bezoek
De personen- en of instanties genoemd in artikel 42 lid 1 Bjj (de zogenoemde geprivilegieerde personen en instanties) hebben vrije toegang tot de jeugdige. Van deze geprivilegieerde personen en instanties hebben de geneeskundige inspecteurs van de volksgezondheid, de inspecteurs van de Inspectie jeugdzorg, de RSJ (een commissie daaruit of leden daarvan), de commissie van toezicht en een beklagcommissie (of leden daarvan) te allen tijde toegang tot de jeugdige. Dit ‘te allen tijde’ houdt in dat toegang verleend moet worden op alle momenten waarop dat gevorderd wordt, dus niet alleen overdag, maar ook ’s nachts, in de weekeinden en op feestdagen. De overige in artikel 42 lid 1 Bjj genoemde instanties en personen hebben alleen op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen toegang tot de jeugdige. Dit wordt bepaald in artikel 43 lid 7 Bjj.


Geprivilegieerde personen en instanties mogen zonder toezicht contact onderhouden met de jeugdige, tenzij de directeur na overleg met de bezoeker van mening is dat van de jeugdige een ernstig gevaar voor de veiligheid van de bezoeker uitgaat. In dat geval laat de directeur vóór het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen hij zal nemen om het contact zo ongestoord mogelijk te laten verlopen (artikel 43 lid 7 Bjj).

Knelpunt inzake positie ouders
De Bjj onderkent de bijzondere positie van (stief- of pleeg)ouders en voogden. Zij mogen tijdens het bezoek contact onderhouden met hun kind zonder dat daarbij toezicht wordt uitgeoefend. Dit is alleen anders als de directeur, na overleg met de bezoeker, van mening is dat van de jeugdige een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat geval laat de directeur vóór het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen worden om het bezoek zo ongestoord mogelijk te laten verlopen (artikel 43, lid 7 Bjj).

Dit is onder andere van belang in licht van artikel 37 aanhef, onder c van het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Hierin is het recht van de jeugdige neergelegd om gedurende de vrijheidsbeneming contact te onderhouden met zijn familie (zie verder artikel 9 en artikel 18 IVRK).

Uit een uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 25 juni 2004blijkt dat de erkenning van de positie van de (stief- of pleeg)ouders en voogd niet zo ver gaat dat zij op elk gewenst tijdstip langs mogen komen. Zij moeten zich houden aan de door de jeugdinrichting vastgestelde bezoektijden. Het ‘te allen tijde toegang’ is alleen voor de wettelijke toezichthoudende instanties.[4]

Wel moet de directeur de (stief- of pleeg)ouders in staat stellen om de jeugdige op een ander tijdstip te bezoeken als zij vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen - bijvoorbeeld werk of een lange reistijd - niet in staat zijn om de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden te bezoeken (artikel 43 lid 7 Bjj).

Onderling gedetineerdenbezoek

Het is mogelijk dat gedetineerden en jeugdigen die in verschillende inrichtingen verblijven elkaar willen bezoeken. Dit is mogelijk als beide betrokken inrichtingen hiermee instemmen. Daarbij is het van belang dat het gaat om een hechte relatie met een gedetineerde, bijvoorbeeld een levenspartner, broer, zuster, ouder of kind, die de gedetineerde als gevolg van zijn gevangenschap op zijn minst drie maanden niet heeft gezien. Dit is bevestigd door de RSJ. [5]

Een voorbeeld waarbij onderling gedetineerden bezoek werd afgewezen, is een uitspraak van de beklagcommissie op 31 mei 2016. In deze zaak stelde klager dat het niet toestaan van onderling gedetineerden bezoek met zijn levenslang gestrafte vader in strijd zou zijn met het recht op family life, zoals vastgelegd in artikel 8 van Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De toestemming werd geweigerd door het Openbaar Ministerie, omdat klager werd verdacht van het plegen van een geweldsdelict tijdens een geschorst bevel voorlopige hechtenis. Om deze reden achtte de beklagcommissie de inbreuk op het recht op family life als in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd.[6]

                                                                                                                                                             

[1] RSJ 16/0811/JA, 1 juni 2016.

[2] RSJ 15/3890/SJA, 27 november 2015.

[3] RSJ 21/23886/SJA, 28 oktober 2021.

[4] RSJ 04/0448/JA, 25 juni 2004.

[5] RSJ 10/2632/GV, 18 oktober 2010.

[6] KC 2016/032, 31 mei 2016.