Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2022/015

Datum uitspraak:
05/05/2022
Artikel:
60 Pbw en GVM-circulaire d.d. 8 juli 2021
Samenvatting:
Klager klaagt over de continuering van de toezichtmaatregelen die hem door de directeur zijn opgelegd zonder dat er een maandelijkse toetsing door de directeur heeft plaatsgevonden. Klager heeft zich hierover al eerder beklaagd. De beklagcommissie constateert dat na de uitspraak ter zitting van 3 maart 2022, waar de laatste klacht van klager over dit onderwerp is behandeld, is gebleken dat op 8 juli 2021 een nieuwe circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico is verschenen die op 1 augustus 2021 in werking is getreden. De nieuwe circulaire bevat verschillende wijzigingen ten opzichte van de vorige circulaire. De beklagcommissie stelt vast dat niet langer het Operationeel Overleg (OO) besluit tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst, maar dat het OO nu de selectiefunctionaris adviseert. De selectiefunctionaris besluit namens de minister voor Rechtsbescherming om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en ook welk risicoprofiel wordt toegekend. Gelet hierop is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur niet meer gehouden is om maandelijks een voldoende inzichtelijke belangenafweging te maken met betrekking tot de opgelegde toezichtmaatregelen en een gedetineerde daarvoor te horen of schriftelijk aan de gedetineerde kenbaar te maken welke argumenten aan zijn belangenafweging ten grondslag hebben gelegen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe circulaire is hiervoor niet langer een wettelijke grondslag aanwezig. Klager is dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Uitspraak:

Beslissing van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij P.I. Leeuwarden op het ingekomen klaagschrift van:

 

[…] (verder te noemen klager), verblijvende in de PI Leeuwarden.


Procesgang
Op 21 maart 2022 is bij de secretaris van de Commissie van Toezicht het door mr […], namens klager ingediende klaagschrift binnengekomen. Op 5 april 2022 is de schriftelijke reactie, met bijlagen, van de inrichting binnengekomen.

Op 21 april 2022 is de klacht behandeld ter zitting. Klager werd ter zitting bijgestaan door mr. […]. Namens de inrichting is de plv. vestigingsdirecteur gehoord.

De klacht
Klager beklaagt zich over de continuering van de toezichtmaatregelen die hem door de directeur zijn opgelegd zonder dat er een maandelijkse toetsing door de directeur heeft plaatsgevonden. Klager heeft zich hierover al eerder beklaagd. Klager stelt dat er opnieuw geen maandelijkse toetsing heeft plaatsgevonden en dat de directeur nagelaten heeft een eigen belangenafweging te maken die voldoende is onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en is getoetst op basis van voldoende inzichtelijke criteria. Uit de uitspraken van de RSJ (R-19/3430/GA en R-20/5813/GA) blijkt dat de directeur klager voorafgaand aan zijn inzichtelijke belangenafweging dient te horen en dat deze belangenafweging schriftelijk dient te worden vastgelegd. Voorts stelt de advocaat dat klager op 14 december 2021 is besproken in het Operationeel Overleg en dat alleen de indicatie vluchtgevaar nu nog een grond is voor de continuering van de opgelegde toezichtmaatregelen. Door de advocaat wordt betwist dat de vele en voortdurende toezichtmaatregelen (thans) nog noodzakelijk zijn. Door de gebrekkige onderbouwing is het moeilijk om dit goed te toetsen en door de inrichting zou meer maatwerk toegepast moeten worden. De advocaat stelt dat er geen GRIP-rapportage of andere stukken aanwezig zijn die de opgelegde toezichtmaatregelen voldoende onderbouwen. Na het langdurige verblijf van klager op de AIT zou het voor de directeur duidelijk moeten zijn of het handhaven van de opgelegde toezichtmaatregelen echt noodzakelijk is.  


De advocaat stelt dat de nieuwe circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico d.d. 8 juli 2021 die in werking is getreden op 1 augustus 2021 een beleidstuk is en geen deel uitmaakt van wet- en regelgeving. Hij verzoekt de beklagcommissie dan ook om haar uitspraak te baseren op de wet en de relevante uitspraken van de RSJ. 


Klager verblijft als enige van zijn medeverdachten op de AIT-afdeling en wordt daar gemonitord. Hij stelt dat zijn gedrag goed is en vraagt zich af waarom hij niet geplaatst kan worden op een reguliere afdeling. Klager kan vanwege zijn plaatsing op de AIT-afdeling niet deelnemen aan de arbeid en verblijft langer ‘achter de deur’ vanwege het afwijkende dagprogramma op de AIT. Bovendien is er sprake van een taalbarrière; daardoor loopt de communicatie vaak mis en dat maakt het extra zwaar voor klager. Door de opgelegde toezichtmaatregelen en de wijze van bejegening door het personeel van de PI Leeuwarden voelt klager zich een tweederangs justitiabele. Klager stelt dat de opgelegde toezichtmaatregelen disproportioneel zijn en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel en op gespannen voet staan met art. 2, lid 4 Pbw en artikel 3 EVRM.


De advocaat stelt dat er geen sprake is van enig ontvluchtingsrisico en stelt dat de directeur na het OO van 14 december 2021 had moeten onderzoeken of er alternatieven mogelijk waren voor de opgelegde toezichtmaatregelen. Bij de verlenging van de GVM-status in januari 2022 is de indicatie “lid van een criminele organisatie” komen te vervallen en daarmee valt de noodzaak voor de plaatsing van klager op de AIT-afdeling grotendeels weg en had er met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden volstaan.

Het standpunt van de directeur
Primair stelt de directeur dat klager zich niet beklaagt over een beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 60 lid 1 Pbw en verzoek klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.

Subsidiair stelt de directeur dat klager op 8 december 2021 is besproken in het OO ten behoeve van de halfjaarlijkse verlenging van zijn GVM-status en daarbij zijn hem de indicaties (risico op) “ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf” alsmede “Vluchtgevaar” toegekend. Vanwege deze indicaties is klager op de GVM-lijst geplaatst met het risicoprofiel Hoog. Klager is op 16 december 2021 door de directeur met  behulp van een tolk gehoord in het kader van het opleggen van de toezichtmaatregelen behorende bij de GVM-status Hoog waarbij is uitgegaan van de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico d.d. 8 juli 2021 die in werking is getreden op 1 augustus 2021. Klager zal in juni 2022 opnieuw besproken worden in het OO vanwege de halfjaarlijkse toets waarbij kritisch gekeken zal worden of de opgelegde toezichtmaatregelen nog gehandhaafd dienen te worden.

 
In de GVM-mededeling van 16 december 2021 is opgenomen dat maandelijks getoetst zal worden of er aanleiding is om de toezichtmaatregelen bij te stellen. Deze maandelijkse toetsing bestaat uit het maandelijkse overleg van de directeur met het Bureau Interne Veiligheid, het afdelingshoofd, een juridisch medewerker waarbij de maatregelen worden getoetst aan de actuele beschikbare informatie. De GVM-circulaire bepaalt niet dat klager voorafgaand aan deze toetsing gehoord dient te worden of dat klager een schriftelijk verslag van deze toetsing dient te ontvangen. De directeur stelt dat de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico geen beleidsstuk is maar onderdeel uitmaakt van de vigerende wet- en regelgeving. De directeur verzoekt de beklagcommissie op grond van de Pbw en de op 1 augustus 2021 in werking getreden circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico uitspraak te doen en klager niet-ontvankelijk te verklaren.

De beoordeling van de klacht
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de directeur klager per 16 december 2021 tot 16 juni 2022, toezichtmaatregelen heeft opgelegd behorend bij de GVM-status “Hoog”. Klager beklaagt zich erover dat deze toezichtmaatregelen worden gecontinueerd zonder dat deze maandelijks door de directeur worden getoetst. Klager heeft hierover eerder klachten ingediend en de beklagcommissie heeft deze klachten van klager ongegrond verklaard.


Na de uitspraak ter zitting van 3 maart 2022, waar de laatste klacht van klager over dit onderwerp is behandeld, is de beklagcommissie gebleken dat er op 8 juli 2021 een nieuwe circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico is verschenen die in werking is getreden op 1 augustus 2021.


De nieuwe circulaire bevat verschillende wijzigingen ten opzichte van de vorige circulaire. De beklagcommissie stelt vast dat niet langer het Operationeel Overleg (OO) besluit tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst, maar dat het OO nu de selectiefunctionaris adviseert. De selectiefunctionaris besluit namens de minister voor Rechtsbescherming om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en ook welk risicoprofiel wordt toegekend.


Voorts vermeldt de circulaire: “Op het moment dat een gedetineerde op de GVM-lijst is geplaatst kan het noodzakelijk zijn om passende maatregelen te treffen ten aanzien van de plaatsing van de GVM-gedetineerde binnen de PI, toezicht tijdens het vervoer en gedurende eventueel verblijf buiten de inrichting”. Op grond van de Penitentiaire Beginselenwet is de directeur van een PI verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting en het handhaven van de orde rust en veiligheid in de PI. In het belang van de orde en veiligheid is de directeur bevoegd om bevelen op te leggen aan gedetineerden. De circulaire stelt dat de directeur van de PI uitvoering geeft aan het GVM-beleid door alle gedetineerden goed te monitoren, risico’s in kaart te brengen, gedetineerden voor te dragen voor het OO inclusief onderbouwende documentatie, een sterke en gedegen informatiepositie te creëren en waar nodig passende maatregelen te treffen. Daarbij maakt de directeur gebruik van de aan hem toegekende bevoegdheden zijnde:

  • Bevoegdheden ten aanzien van ordemaatregelen, zoals het uitsluiten van activiteiten (artikel 23 van de Pbw);
  • Bevoegdheden ten aanzien van het uitoefenen van toezicht op de contacten met buiten of het niet verlenen van bezoek zonder toezicht (artikel 36, 38 en 39 van de Pbw);
  • Bevoegdheden tot het treffen van individuele besluiten, zoals plaatsing op een bepaalde afdeling, ongeschiktheid voor Meerpersoonscel (MPC) en het treffen van maatregelen rondom de interne bewegingsvrijheid (hoofdstuk vijf van de Pbw).


De directeur stelt de gedetineerde schriftelijk op de hoogte op het moment dat de selectiefunctionaris, na advisering door het OO, heeft besloten om de gedetineerde op de GVM-lijst te zetten. Daarbij stelt de directeur de gedetineerde tevens schriftelijk op de hoogte van de (toezicht)maatregelen die worden opgelegd. Bij het nemen van besluiten inzake toezichtmaatregelen houdt de directeur zich aan de vereisten zoals die onder andere zijn beschreven in hoofdstuk tien van de Pbw en de Handreiking Toezicht. Dat houdt onder meer in dat de directeur de gedetineerde van tevoren hoort en daar waar de wet dat vereist de besluiten voorziet van een draagkrachtige motivering. De directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de opgelegde maatregelen en rapporteert hierover aan het OO. Daaruit volgt dat besluiten van de directeur op grond van het bovenstaande open staan voor beklag ex artikel 60 Pbw.


Uit punt 2.4 Plaatsing van vorengenoemde circulaire blijkt dat de selectiefunctionaris een GVM-gedetineerde voor ten minste zes maanden in een PI plaatst. Na zes maanden wordt de gedetineerde opnieuw in het OO besproken en wordt er door het OO opnieuw een advies gegeven aan de selectiefunctionaris waarin onder andere wordt bekeken of overplaatsing mogelijk, of in sommige gevallen noodzakelijk, is. De directeur dient ten behoeve van de periodieke (halfjaarlijkse) toetsing door het OO aan het GRIP en het OO te rapporteren over de betreffende GVM-gedetineerde.


In punt 5 van de circulaire wordt de wijze waarop informatie wordt verkregen over GVM-gedetineerden beschreven. Hieruit volgt naar het oordeel van de beklagcommissie dat de directeur niet gehouden is maandelijks te rapporteren aan het GRIP of het OO en ook is het niet wettelijk voorgeschreven dat de directeur een gedetineerde maandelijks hoort of hem voorziet van een schriftelijke verslaglegging. Alleen bij de oplegging en voorafgaand aan de halfjaarlijkse verlenging van de toezichtmaatregelen dient de directeur een gedetineerde te horen en hem een schriftelijke mededeling uit te reiken.
 

Aan de stelling van de advocaat dat de circulaire van 8 juli 2021 een beleidsstuk is en geen wet- of regelgeving gaat de beklagcommissie voorbij. De minister voor Rechtsbescherming stelt door middel van deze circulaire nadere regelgeving vast met betrekking tot het toezichthouden op GVM-gedetineerden en daarmee maakt de circulaire deel uit van de materiële wetgeving. Dat gold trouwens ook al voor de eerdere versie van deze Circulaire uit 2018, waarop de raadsman zich, in combinatie met RSJ-jurisprudentie, in eerdere procedures over de GVM-maatregelen van klager ook steeds heeft beroepen.


De door de advocaat aangehaalde uitspraken van de RSJ zijn bij de beklagcommissie bekend, evenals een aantal andere RSJ-uitspraken hieromtrent in de periode oktober 2021 - februari 2022, maar de beklagcommissie gaat, gelet op de nieuwe circulaire van 8 juli 2021, aan deze uitspraken voorbij, nu in de nieuwe Circulaire de maandelijkse toetsing is komen te vervallen.


Alles overwegende is de beklagcommissie is van oordeel dat de directeur niet meer gehouden is om maandelijks een voldoende inzichtelijke belangenafweging te maken met betrekking tot de opgelegde toezichtmaatregelen en een gedetineerde daarvoor te horen of schriftelijk aan de gedetineerde kenbaar te maken welke argumenten aan zijn belangenafweging ten grondslag hebben gelegen. Met de per 1 augustus 2021 inwerking getreden circulaire van 8 juli 2021 is hiervoor niet langer een wettelijke grondslag aanwezig. De beklagcommissie kan klager daarom niet ontvangen in zijn klacht.  


BESLISSING
Verklaart klager niet-ontvankelijk is zijn klacht met klachtnummer […].


Aldus gedaan te Leeuwarden op 5 mei 2022 door mr. L.Ph. den Hollander, voorzitter, L. Diepenhorst en M. Visser, leden, in tegenwoordigheid van E. Heebink, secretaris.

Met de uitspraak van 13 december 2022 heeft de RSJ het beroep van klager (R-22/27473/GA) ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigd met aanvulling van gronden.