Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2018/012

Datum uitspraak:
01/06/2018
Artikel:
50 en 51 Pbw
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over het opleggen van een disciplinaire straf van 3 dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder tv, vanwege een rapport van werkweigering. Klager ontkent dat hij heeft geweigerd om naar de arbeid te gaan. Klager verkeerde in de veronderstelling dat hij op de vrijdag voor zijn ontslag niet meer hoefde te werken, omdat hem door een personeelslid is meegedeeld dat hij de laatste dag voor zijn ontslag op maandag niet hoefde te werken. Klager heeft, toen duidelijk werd dat hij wel op de werkzaal verwacht werd, alsnog aangeboden om naar de arbeid te gaan. Dit werd hem niet toegestaan en hij heeft een rapport gekregen voor werkweigering en werd ingesloten. Door de directie is aangevoerd dat klager het rapport heeft gekregen vanwege een opeenstapeling van gedragingen. Door de directie is niet nagevraagd bij het desbetreffende personeelslid of hij deze afspraak met klager heeft gemaakt. Naar het oordeel van de beklagcommissie had de directie ter zitting moeten aantonen dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt met klager. Bovendien heeft klager aangeboden om alsnog naar de arbeid te gaan toen duidelijk werd dat hij op de arbeidszaal verwacht werd. Dit werd hem echter niet toegestaan en door deze handelswijze is klager boos geworden. De klacht is derhalve gegrond.
Uitspraak:

Beklagcommissie van de Commissie van Toezicht bij P.I. […]

Beslissing van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij bovenvermelde inrichting op de ingekomen klaagschrift van:

[…]

Procesgang
Op 13 april 2018 is bij de secretaris van de Commissie van Toezicht het klaagschrift van klager binnengekomen.
Op 22 mei 2018 is de schriftelijke reactie van de inrichting binnengekomen
Op 1 juni 2018 is de klacht behandeld ter zitting. Klager werd bijgestaan door […]. Als vertegenwoordiger van de directie is mevr. […] gehoord.

De klacht
De klacht betreft het opleggen van een disciplinaire straf van 3 dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie, vanwege een rapport voor werkweigering. Klager ontkent dat hij heeft geweigerd om naar de arbeid te gaan en stelt dat er sprake is van een misverstand. Door een personeelslid is hem meegedeeld dat hij de laatste dag voor zijn ontslag niet hoefde te werken. Klager verkeerde daarom in de veronderstelling dat hij die vrijdag niet meer hoefde te werken, omdat hij maandag met ontslag ging. Door de advocaat van klager wordt gesteld dat in casu sprake is van schending van een vertrouwensbeginsel. Klager mocht vertrouwen op de mededeling van dit personeelslid, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de RSJ van 12 juli 2016 met nummer 16/0725/GA. Dat het personeelslid dit vervolgens niet goed heeft doorgegeven aan de werkmeester kan klager niet aangerekend worden. Klager heeft, toen duidelijk werd dat hij wel op de werkzaal verwacht werd, alsnog aangeboden om naar de arbeid te gaan. Dit werd hem niet toegestaan en hij heeft een rapport gekregen voor werkweigering en werd ingesloten. Door de advocaat van klager wordt gesteld dat dit incident anders opgelost had kunnen worden door het personeel. Door de handelswijze van het personeel is klager boos geworden. De advocaat van klager verzoek primair de klacht gegrond te verklaren en subsidiair de klacht aan te houden om nadere informatie op te vragen omtrent de afspraak tussen het personeelslid en klager.

Het standpunt van de directie
In haar reactie stelt de directie dat klager een rapport heeft gekregen vanwege een opeenstapeling van gedragingen. Klager heeft het afdelingspersoneel meegedeeld dat hij die vrijdag vrij had gekregen vanwege zijn aanstaande ontslag op maandag. Uit navraag door het afdelingspersoneel bij de werkmeester bleek dat klager geen toestemming was gegeven voor een vrije dag en dat klager verwacht werd op de werkzaal. Hierop heeft het personeel klager een rapport aangezegd en ingesloten. Klager heeft daarbij aangegeven dat hij alsnog naar de arbeid wilde, maar dit is klager niet toegestaan. Daarop weigerde klager mee te werken aan zijn insluiting en werd verbaal bedreigend naar het personeel. Naar aanleiding hiervan heeft klager een rapport gekregen en is de disciplinaire straf opgelegd. Door de directie wordt ter zitting meegedeeld dat niet is nagevraagd bij het desbetreffende personeelslid of hij deze afspraak met klager heeft gemaakt. Ook wordt door de directie erkend dat het verwarrend kan zijn wat er met de laatste dag bedoeld wordt, de dag van ontslag of de dag ervoor en zeker zoals in casu waarbij klager op maandag met ontslag ging. De directie is echter van mening dat gelet op het gedrag van klager de opgelegde straf proportioneel en evenredig is.

De beoordeling van de klacht
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat klager op 6 april 2018 een disciplinaire straf is opgelegd vanwege werkweigering en verbale en fysieke agressie. Ter zitting heeft de directie erkend dat het verwarrend kan zijn wat er bedoeld wordt met de laatste dag en dat er sprake kan zijn van een misverstand. Naar het oordeel van de beklagcommissie had het op de weg van de directie gelegen om ter zitting aan te tonen, door middel van een verklaring van het desbetreffende personeelslid, dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt met klager. Bovendien heeft klager aangeboden om alsnog naar de arbeid te gaan toen duidelijk werd dat hij op de arbeidszaal verwacht werd. Dit werd hem echter niet toegestaan en door deze handelswijze is klager boos geworden. De beklagcommissie zal het subsidiaire verzoek van de advocaat van klager om nadere informatie op te vragen, naast zich neerleggen nu zij van mening is dat deze informatie ter zitting door de directie verstrekt had moeten worden.
Gelet op het bovenstaande zal de beklagcommissie de klacht gegrond verklaren en klager een compensatie toekennen van € 22,50.

BESLISSING
De beklagcommissie verklaart de klacht gegrond en kent aan klager een compensatie toe van € 22,50.

Aldus gegeven op 1 juni 2018 door […], voorzitter, […] en […] leden, in tegenwoordigheid van […], secretaris.

De RSJ heeft het beroep op 12 april 2019 gegrond verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en het beklag alsnog ongegrond verklaard (R-18/1057/GA).