Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2018/010

Datum uitspraak:
17/08/2018
Artikel:
12, 26 Pbw en 4 en 6 Rtvi
Samenvatting:
Klaagster beklaagt zich over de beslissingen van de directeur tot afwijzing van haar eerste en tweede verlofverzoek. De beklagcommissie stelt vast dat de beslissing tot afwijzing van de eerste verlofaanvraag volledig is gebaseerd op het negatieve advies van het OM, waaruit de vrees voor vertrek van klaagster naar [land] onvoldoende is gebleken en de onbetrouwbaarheid tot het nakomen van afspraken onvoldoende is onderbouwd. Daarbij heeft de directeur geen eigen belangenafweging gemaakt, geen nadere informatie opgevraagd bij het OM en is niet gebleken dat is gekeken naar de mogelijkheid tot het stellen van een bijzondere voorwaarde. Het tweede verlofverzoek is afgewezen vanwege het negatieve OM-advies en klaagsters oranje gedrag binnen de inrichting. Ook hier oordeelt de beklagcommissie dat het OM-advies onvoldoende concreet is onderbouwd nu het OM negatief blijft adviseren totdat klaagster haar [kind1] terug laat komen naar Nederland. Deze voorwaarde niet is gebaseerd op de gronden van artikel 4 van de Rtvi. Verder valt niet uit klaagsters als oranje beoordeeld gedrag de vrees voor verstoring van de orde en de veiligheid binnen en buiten de inrichting af te leiden. Het beklag tegen de beide afwijzingsbeslissingen wordt gegrond verklaard, de beslissingen van de directeur dienen te worden vernietigd, met opdracht aan de directeur om zo spoedig mogelijk nieuwe beslissingen te nemen. Daarnaast beklaagt klaagster zich over de beslissing tot beperking van het verblijf van haar [kind2] binnen de inrichting tot 6 maanden. De beklagcommissie stelt vast dat de beslissing om klaagsters [kind2] tot 6 maanden in de inrichting te laten verblijven in basis op de juiste gronden is genomen. Echter de negatieve beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klaagster in P.I. [B] is het directe gevolg van de afgewezen eerste twee verlofaanvragen, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een BBI-status. Vanwege de gegrond verklaarde klachten omtrent de afwijzingen van de eerste twee verlofaanvragen en het positieve advies van de inrichting op een vermeend ingediende derde verlofaanvraag, is er voldoende aanleiding om het belang van de bescherming van de persoonlijke veiligheid, geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind te laten prevaleren boven het belang van de inrichting. Het beklag wordt gegrond verklaard en de directeur wordt opgedragen binnen 14 dagen een nieuwe beslissing te nemen, strekkende tot verlenging van het verblijf van klaagsters [kind2] tot 9 maanden.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE PENITENTIAIRE INRICHTING [A]

De beklagcommissie heeft kennis genomen van de bij het secretariaat ingekomen klaagschriften van:

[…], verder te noemen klaagster.

De  klaagschriften zijn gericht tegen:
- 1: de beslissing van de directeur d.d. 22 mei 2018 tot afwijzing van klaagsters eerste verzoek tot algemeen verlof;
- 2: de beslissing van de directeur d.d. 3 juli 2018 tot afwijzing van klaagsters tweede verzoek tot algemeen verlof;
- 3: de beslissing van de directeur d.d. 6 juli 2018 tot het beperken van het verblijf van haar [kind2] (geboren op [...] maart 2018) binnen de inrichting tot 10 september 2018.

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klaagster heeft van deze reacties kennis kunnen nemen.

Op 8 augustus 2018 zijn de klachten behandeld ter zitting van de beklagcommissie, in aanwezigheid van klaagster, haar raadsvrouw mr. […], advocaat te […] en namens de directie […], juridisch medewerker en […], juridisch adviseur.

In het kader van de behandeling van deze klachten heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de volgende informatie:

1:
- een door klaagster ingediend klaagschrift met [...] bijlagen d.d. 28-05- 2018 en ontvangen door het secretariaat op 30-05-2018;
- een door klaagster ingediende schriftelijke aanvulling met 2 bijlagen d.d. 22-06-2018,
ontvangen op 26-06-2018; 

- een ter beklagzitting overgelegde schriftelijke aanvulling met 2 bijlagen d.d. 08-08-2018; 
- een verweerschrift namens de directie d.d. 26-07-2018, met bijlagen: afwijzingsbeslissing directeur d.d. 22-05-2018; advies vrijhedencommissie d.d. 22-05-2018; negatief OM-advies d.d. 27-03-2018.
2:
- een door klaagster ingediend klaagschrift met 6 bijlagen d.d. 05-07-2018, ontvangen door het secretariaat op 10-07-2018;
- een beslissing van de Raad voor de Sanctietoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) d.d. 18-07-2018, inhoudende afwijzing van de schorsingsverzoeken van de beslissingen van de directeur omtrent incidenteel verlof en de tweede verlofaanvraag;
- een verweerschrift namens de directie d.d. 26-07-2018, met bijlagen: rapportages omtrent klaagsters gedrag; advies vrijhedencommissie d.d. 03-07-2018; afwijzingsbeslissing directeur d.d. 03-07-2018.
- ter zitting door de directie overgelegde stukken, inhoudende: een klaagster betreffend sprekersbriefje d.d. 03-07-2018, waarin zij verzoekt om een aanvraag verlofformulier; een advies verlof van Reclassering Nederland d.d. 18-07-2018; een email van directeur […] d.d. 20-07-2018 namens de VC, inhoudende een gematigd positief advies op de derde aanvraag algemeen verlof; een brief van klaagster aan haar casemanager d.d. 20-07-2018, waarin zij meedeelt dat zij niet wil dat het derde verzoek aanvraag verlof aan de selectiefunctionaris
wordt gestuurd, omdat zij dit later wil aanvragen. 

3:
- een door klaagster ingediend klaagschrift met 3 bijlagen d.d. 06-07-2018 en ontvangen door het secretariaat op 10-07-2018; 
- een verweerschrift namens de directie d.d. 26-07-2018, met bijlagen: schriftelijke beslissing directeur d.d. 06-07-2018; DJI-richtlijn ‘leeftijdsgrens kinderen bij moeder in detentie’ d.d. 10-07-2002; advies RvdK over leeftijdsgrens kinderen in detentie en voorgestelde besluitvorming, gericht aan de sectordirecteur gevangeniswezen d.d. 17-06-2002. 
Voornoemde stukken worden als ingevoegd beschouwd.

Standpunt klaagster
1 en 2: Klaagsters raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van beide klachten het advies van het Openbaar Ministerie (hierna OM) negatief is. Uit de inhoud van dit advies blijkt dat het OM zwaar tilt aan het vonnis van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tegen dit vonnis is cassatie ingesteld. Van belang is dat de ernst en het belang van het delict waarvoor klaagster is veroordeeld geen zelfstandige grond oplevert voor afwijzing van een verlofaanvraag. Tevens is het vluchtgevaar onvoldoende onderbouwd. Klaagster heeft een tijd in voorarrest gezeten, is toen in vrijheid gesteld en is zelf naar de zitting in Nederland gekomen. Zij is helemaal niet gevlucht. Vervolgens is zij vastgezet. Het is klaagsters intentie om in Nederland te blijven. Zij is hier nu getrouwd, zij woont bij haar man in [x] en haar man werkt in [y]. De verlofaanvraag ziet op het laten kennismaken van de baby met de familie. Klaagsters paspoort is in het bezit van de inrichting, dus feitelijk is uitreizen onmogelijk. Klaagsters gedrag binnen de inrichting is weinig negatief. Daadwerkelijke onderbouwing van negatief gedrag en vluchtgevaar is onvoldoende. Zij vertoont geen agressie en niet blijkt dat zij haar verantwoordelijkheden niet neemt. Dit levert derhalve te weinig grond op voor weigering op basis van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Rtvi). Het vonnis van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is niet onherroepelijk. Klaagsters einddatum wordt niet verlengd, dus thans is er geen reden aanwezig voor afwijzing van de verlofaanvraag. Daarbij is niet onderzocht of door het stellen van voorwaarden het voor klaagster wel mogelijk is om verlof te krijgen. Door bijvoorbeeld het inhouden van haar paspoort kan
een mogelijke vlucht naar [land] worden voorkomen. Verzocht wordt dan ook deze twee klachten gegrond te verklaren en de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

Klaagster merkt op dat zij geen derde verlofverzoek heeft ingediend. Zij heeft met haar casemanager afgesproken dat er gewacht zou worden tot de volgende Multi Disciplinair Overleg (MDO)-toetsing en verandering van oranje naar groen. Daarna zou pas een derde verlofaanvraag worden ingediend. Thans ter zitting verneemt klaagster voor het eerst kennis van het positieve verlofadvies van de inrichting. Klaagster wijst erop dat in de afwijzingsbeslissingen van haar eerste twee verlofaanvragen haar gedrag niet is meegewogen. Tevens blijkt niet van een belangenafweging, terwijl de directeur een eigen afweging dient te maken. Klaagster merkt aanvullend op dat zij onvoorwaardelijk is veroordeeld en zich netjes aan de regels houdt. 

3: Klaagsters raadsvrouw verzoekt om gegrondverklaring van deze klacht vanwege het feit dat klaagster in beroep gaat tegen de gisteren ontvangen afwijzingsbeslissing tot overplaatsing naar P.I. [B] ten behoeve van het extramurale programma met Moeder met Kindhuis (MMK). Een jong kind heeft op grond van artikel 8 EVRM recht op familylife en ook het omgangsrecht van moeder en kind op basis van artikel 3 IVRK is een fundamenteel recht. Er is onduidelijkheid of de beslissing tot overplaatsing zal worden geëffectueerd. In dat kader wordt verzocht om het verblijf van klaagsters [kind2] tot negen maanden toe te staan, teneinde te bezien of klaagster kan deelnemen aan het extramurale BBI-programma.

Klaagster deelt mee dat de selectiefunctionaris gisteren het verzoek heeft afgewezen. Klaagster heeft in april 2018 al aangegeven dat zij wil worden overgeplaatst naar P.I. [B]. Hiervoor is een BBI-status nodig. Tot op heden is er nog geen BBI aangevraagd omdat thans nog geen verlof is toegestaan. Klaagster merkt overigens op dat een andere gedetineerde haar baby wel tot de leeftijd van 9 maanden in de inrichting mag houden. Zij doet dan ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Standpunt van de directeur
1 en 2: De directie persisteert bij haar verweerschrift. Klaagster heeft daarnaast een derde verlofaanvraag ingediend. De inrichting heeft hierop gematigd positief geadviseerd, gelet op de belangenafweging die heeft plaatsgevonden en de einddatum die steeds dichterbij komt in combinatie met het aanhoudende negatieve advies van het OM op dezelfde gronden. Hoe het OM tot hun overweging komt staat niet ter discussie. Gelet op het negatieve advies van het OM en het positieve advies van de inrichting dient het verzoek nu aan de selectiefunctionaris te worden gezonden. Dat is nog niet gebeurd omdat klaagster recentelijk dit derde verzoek heeft ingetrokken. 

3: In artikel 2.2.2 van de huisregels staat vermeld dat een baby maximaal zes maanden in de inrichting mag verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft in 2002 geadviseerd om dit verblijf op maximaal zes maanden te stellen. In het begin van klaagsters verblijf in de inrichting zijn gesprekken gevoerd tussen klaagster en de Reclassering. Toen heeft klaagster aangegeven dat ze niet naar P.I. [B] wilde. Ze gaf aan zes maanden borstvoeding te willen geven en dan haar straf uit te zitten en dat is wat er feitelijk gebeurt. De inrichting is geen instelling voor kinderen en is niet geschikt voor baby’s die gaan kruipen. Een positieve beslissing op het verzoek tot overplaatsing naar P.I. [B] had mogelijk tot gevolg kunnen hebben dat klaagsters [kind2] tot maximaal 9 maanden in de inrichting had mogen verblijven, mits de uitvoering hiervan snel plaatsvindt. Nu hier thans geen sprake van is, mag klaagsters [kind2] tot maximaal 6 maanden in de inrichting verblijven. 

Beoordeling
Klaagster heeft haar beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat zij ontvankelijk is in haar beklag.

1 en 2: Op grond van artikel 26 lid 1 van de Pbw kan een gedetineerde, ingevolge het derde en het vierde lid, worden toegestaan de inrichting te verlaten. Nadere regels zijn vastgelegd in de Rtvi. 

Artikel 4 van de Rtvi bepaalt dat verlof wordt geweigerd in geval van (onder andere):
a. ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen aan de detentie te onttrekken;
d. gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken.

Artikel 6, tweede lid van de Rtvi bepaalt dat bij afwijzing van het verzoek de beslissing kort wordt gemotiveerd, zo nodig met mondelinge toelichting. 

1:
De beklagcommissie stelt vast dat uit de beslissing van de directie tot afwijzing van de eerste verlofaanvraag blijkt, dat deze is afgewezen naar aanleiding van het negatief advies van het OM op grond van artikel 4 onder a en d van de Rtvi, waarop de vrijhedencommissie heeft besloten negatief te adviseren. 

De beklagcommissie is van oordeel dat het OM de door haar aangevoerde gronden onvoldoende concreet heeft onderbouwd. De enkele vaststelling dat er vrees bestaat dat klaagster naar [land] vertrekt zonder onderbouwing waarom die vrees bestaat, is onvoldoende om te stellen dat sprake is van een dergelijke vrees. Voorts blijkt de onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken niet nader te zijn onderbouwd. De directeur heeft dit advies onverkort overgenomen. Nu echter de directeur een eigen belangenafweging dient te maken bij het nemen van een beslissing op een verlofaanvraag, had het op zijn weg
gelegen om bij het OM nadere informatie op te vragen ter onderbouwing van het negatieve advies. 

Opgemerkt dient te worden dat het vermoeden tot onttrekking zou kunnen worden ondervangen door bij verlofverlening een bijzondere voorwaarde te stellen, bijvoorbeeld het inhouden van klaagsters paspoort of elektronisch toezicht. De onderliggende stukken geven er echter geen blijk van dat is gekeken naar de mogelijkheid tot het stellen van een bijzondere voorwaarde.

Op grond van bovenstaande is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing tot het afwijzen van de eerste verlofaanvraag als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beklag moet gegrond worden verklaard, de beslissing van de directeur moet worden vernietigd met opdracht aan de directeur om zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing te nemen. 

2:
De beklagcommissie stelt vast dat uit de beslissing van de directie tot afwijzing van de tweede verlofaanvraag blijkt, dat het verzoek is afgewezen op grond van het negatieve OM-advies en klaagsters als oranje omschreven gedrag binnen de inrichting. 

Gebleken is dat het OM-advies ook bij deze aanvraag onvoldoende concreet is onderbouwd nu het OM aangeeft negatief te blijven adviseren totdat klaagster haar [kind1] terug laat komen naar Nederland. Vastgesteld kan worden dat deze voorwaarde niet is gebaseerd op een of meer gronden van artikel 4 van de Rtvi.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt verder dat artikel 4 van de Rtvi de directeur de mogelijkheid biedt een verzoek om verlof af te wijzen wegens een toekomstig risico. Niet valt uit klaagsters in het kader van DBT als oranje beoordeeld “dit kan beter” gedrag af te leiden waaruit de vrees voor verstoring van de orde en de veiligheid, hetzij in de inrichting, hetzij in de maatschappij bestaat. 

Nu de beslissing tot afwijzing van de tweede verlofaanvraag feitelijk niet is gebaseerd op de gronden van artikel 4 van de Rtvi dient deze, zijnde in strijd met de geldende wettelijke voorschriften, als onrechtmatig te worden aangemerkt. 
De beklagcommissie is van oordeel dat het beklag gegrond moet worden verklaard, de beslissing van de directeur moet worden vernietigd met opdracht aan de directeur om zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing te nemen. 

3:
Op grond van artikel 12, eerste lid van de Pbw wijst Onze Minister de inrichtingen of de afdelingen aan waarin kinderen tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd kunnen worden ondergebracht.
 Het tweede lid bepaalt dat indien een gedetineerde een kind in de inrichting of afdeling, bedoeld in het eerste lid, wil onderbrengen teneinde het aldaar te verzorgen en op te voeden, hij de toestemming van de directeur behoeft. De directeur kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Het zevende lid bepaalt dat in de huisregels nadere regels worden gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting.


Artikel 2.2.2 van de Huisregels bepaalt onder andere dat de maximale termijn waarin een moeder haar kind in detentie bij zich kan houden is gesteld op 6 maanden. Deze termijn geldt indien er geen einddatum van de detentie bekend is. Mocht er wel een einddatum bekend zijn en valt deze voor de datum waarop het kind 9 maanden oud is, dan is de maximale termijn ten hoogste 9 maanden.

In de richtlijn van DJI van 10 juli 2002 geldt evenzo een maximale leeftijd van 9 maanden van het kind indien de moeder binnen die periode wordt overgeplaatst naar de Moeder met Kind afdeling in [B]. 

De beklagcommissie stelt vast dat de directeur op 6 juli 2018 heeft besloten het verblijf van klaagsters [kind2] (geboren op [...] maart 2018) te beperken tot 6 maanden, te weten tot 10 september 2018.

Op 10 april 2018 heeft klaagster een verzoek bij haar casemanager ingediend tot overplaatsing naar P.I. [B]. Op 4 juli 2018 heeft klaagster van haar casemanager vernomen dat dit verzoek wordt geweigerd omdat klaagster geen BBI-status heeft. Op 7 augustus 2018 heeft klaagster de officiële afwijzingsbeslissing van het verzoek tot overplaatsing ontvangen van de selectiefunctionaris. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat klaagster geen BBI-status heeft ten gevolge van het niet toestaan van verlof. 

De beklagcommissie merkt op dat de beslissing om klaagsters [kind2] tot zes maanden in de inrichting te laten verblijven in basis op de juiste gronden is genomen. 
Vast staat echter dat de negatieve beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klaagster in P.I. [B] het directe gevolg is van de hierboven onder 1 en 2 afgewezen eerste twee verlofaanvragen, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een BBI-status. Voorwaarde voor plaatsing in de BBI is namelijk dat gedetineerden hebben laten zien dat zij zich aan afspraken kunnen houden en onbewaakt op verlof kunnen. 

De beklagcommissie ziet derhalve – gelet op de hierboven gegrond verklaarde klachten omtrent de afwijzingen van de eerste twee verlofaanvragen en op het positieve advies van de inrichting op een vermeend ingediende derde verlofaanvraag - voldoende aanleiding om thans het belang van de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind te laten prevaleren boven het belang van de inrichting. 

De beklagcommissie is van oordeel dat het beklag gegrond moet worden verklaard, en draagt de directeur op binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing een nieuwe beslissing te nemen strekkende tot verlenging van het verblijf van klaagsters [kind2] tot 9 maanden, teneinde te bezien of klaagster alsnog versneld in aanmerking kan komen voor een BBI-status en overplaatsing naar de MMK-afdeling in P.I. [B]. 

BESLISSING
De beklagcommissie:

-       verklaart het beklag met kenmerken 1 en 2 gegrond, vernietigt de beslissingen van de directeur en draagt de directeur op zo spoedig mogelijk nieuwe beslissingen te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Zij kent klaagster geen tegemoetkoming toe.  
-       verklaart het beklag met kenmerk 3 gegrond en draagt de directeur op binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing een nieuwe beslissing te nemen, strekkende tot verlenging van het verblijf van klaagsters [kind2] tot 9 maanden.


Aldus gegeven door de beklagcommissie, mr. […] (voorzitter), […] en […] (leden), bijgestaan door […] (secretaris), op 17 augustus 2018. 

Het door de directie ingestelde beroep is thans bij de RSJ in behandeling onder kenmerk R-1303.