Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2017/013

Datum uitspraak:
10/01/2017
Artikel:
50, 23, 24, 5 lid 4, 51 Pbw
Samenvatting:
Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf van opsluiting in de strafcel voor de duur van vijf dagen op te leggen vanwege frauderen tijdens een urinecontrole. Klager is onder het mom van bewaardersarrest afgezonderd in de strafcel. Ook is het schriftelijk verslag aan klager pas aangezegd door de directeur. De directeur weerspreekt dit. Er is gezien dat klager trachtte te frauderen bij een urinecontrole. De beklagrechter is van oordeel dat het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag onvoldoende door klager aannemelijk is gemaakt. Wat betreft het opleggen van bewaardersarrest aan klager constateert de beklagrechter dat hij dient te beoordelen of er sprake was van een noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering van klager. Naar het oordeel van de beklagrechter is hiervan niet gebleken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting lijkt de insluiting van klager op bewaardersarrest in de strafcel meer een standaard werkwijze te zijn. De beklagrechter zal de klacht op dit punt gegrond verklaren en een klager een tegemoetkoming van € 5,- toekennen. Voor wat betreft de disciplinaire straf constateert de beklagrechter dat het schriftelijk verslag feitelijk weergeeft wat door de piw-er is geconstateerd tijdens de urinecontrole. Hierdoor is naar zijn oordeel voldoende vast komen te staan dat klager wilde frauderen tijdens de urinecontrole.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ P.I. […]

De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:

[…], verder te noemen klager en thans verblijvende in de PI [...].

Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de directeur d.d. 16 september 2016 om aan klager een disciplinaire straf van opsluiting in de strafcel voor de duur van vijf dagen op te leggen.

Het klaagschrift is ingediend door de advocaat van klager, mr. […].

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager en zijn advocaat hebben van deze reactie kennis kunnen nemen.

De klacht is behandeld op een beklagzitting, in het bijzijn van klager, de kantoorgenoot van de advocaat van klager, mr. […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur mw. […] en mw. […], juridisch medewerker.

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:
- klaagschrift, gedateerd  en ontvangen op het secretariaat op 16 september 2016
- verweerschrift van de directeur, gedateerd 5 oktober 2016
-
het verhandelde ter zitting van 23 november 2016, hieronder kort uiteengezet.

Standpunt klager
Wat betreft het uitzitten van het bewaardersarrest in de strafcel is klager het niet eens met hetgeen de directeur aanvoert ter zitting. Dit beleid wordt niet bij alle gedetineerden toegepast. Sommige gedetineerden mogen wel terug naar hun eigen cel. Er was niets aan de hand, hierdoor was bewaardersarrest niet noodzakelijk aldus klager. Dit dient per geval beoordeeld te worden.

Klager ontkent dat hij een dop bij zich had. Er was geen reden om te frauderen, aldus klager is dat een feit. Klager is niet direct gevisiteerd. Het dopje was niet van klager. Klager geeft aan dat bij een urinecontrole vier gedetineerden tegelijk in een ruimte worden gecontroleerd. Hierdoor kan het aangetroffen flesje ook van één van de andere gedetineerden zijn.  

De advocaat
voert twee formele punten aan; het schriftelijk verslag is pas in de middag aan klager aangezegd. Hoewel uit het schriftelijk verslag zelf zou moeten blijken dat het rond 10.00 uur is aangezegd is dat niet gebeurd, aldus de advocaat. Toen de directeur kwam is het schriftelijk verslag pas aangezegd. Voorts is klager ingesloten op bewaardersarrest. Dat is onterecht. Er was geen sprake van een noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering. Er was immers niets aan de hand. Klager was niet agressief. De plaatsing van klager op bewaardersarrest in de strafcel is dan ook niet terecht. Klager heeft vijf uur moeten wachten op de directeur. Er is geen sprake van het zo spoedig mogelijk afhandelen.

Wat betreft de inhoudelijke gronden, klager weerspreekt hetgeen in het schriftelijk verslag is vastgelegd. Hij is naar achteren gehaald en het flesje is in de wc gevonden. Dit flesje is niet van klager waardoor de straf onterecht aan hem is opgelegd. Het verzoek is aldus om de klacht gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Hij heeft de gehele straf uitgezeten.

Standpunt directie
De directie voert aan dat het schriftelijk verslag aan klager is aangezegd. Dat is ook opgenomen in het schriftelijk verslag. Voorts heeft het personeel gezien dat klager een wit dopje uit zijn broek haalde en daarmee het potje probeerde te vullen. De directeur geeft aan dat de ruimte voor de afname van een urinecontrole wordt gecontroleerd op aanwezigheid van contrabande. Het flesje was niet aanwezig. Een piw-er heeft met eigen ogen gezien dat klager het dopje uit zijn onderbroek haalde. Het staat dus zonder twijfel vast dat klager wilde frauderen.

Wat betreft het direct overbrengen naar de strafcel: dit betreft een aantal overwegingen. Een disciplinaire straf vanwege het frauderen bij een urinecontrole wordt uitgezeten in de strafcel. Met het oog op veiligheidsrisico’s is besloten tot plaatsing in de strafcel omdat het mogelijk is dat contrabande in lichaamsholten worden verborgen. Ook geeft de directeur aan dat het voor onrust op de afdeling zorgt als een gedetineerde korte tijd mee mag doen met het dagprogramma. Gelet op dit alles, is besloten om klager preventief - op grond van de veiligheid - op bewaardersarrest in de strafcel te plaatsen. Het schriftelijk verslag is binnen de termijnen afgehandeld.

Beoordeling
Klager heeft zijn beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.

Voor wat betreft het aanzeggen van het schriftelijk verslag overweegt de beklagrechter het volgende:

De beklagrechter stelt vast dat in het schriftelijk verslag is vastgelegd dat het rapport aan klager is meegedeeld. Voorts is in het schriftelijk verslag opgenomen dat het voorval om 10.00 uur op 15 september 2016 heeft plaatsgevonden. Klager is om 10.30 uur ingesloten. De beklagrechter gaat er – net als de voorzitter van de beroepscommissie in de schorsingsbeslissing, d.d. 19 september 2016 – van uit dat het schriftelijk verslag rond die tijd is aangezegd. Dat het schriftelijk verslag niet zou zijn aangezegd is naar het oordeel van de beklagrechter onvoldoende door klager aannemelijk gemaakt. De beklagrechter gaat uit van hetgeen in het schriftelijk verslag is vastgelegd.


Wat betreft het opleggen van het zogenaamde bewaardersarrest aan klager is de beklagrechter het volgende van oordeel:

Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld (artikel 24 lid 4 van de Pbw).   

De beklagrechter stelt vast dat in het schriftelijk verslag is opgenomen dat rond 10.00 uur is geconstateerd dat klager tijdens het afnemen van een urinecontrole heeft getracht te frauderen. Hierop is klager gevisiteerd en ingesloten. Zoals blijkt is klager direct ingesloten in de strafcel in afwachting van de afhandeling van het schriftelijk verslag. De beklagrechter stelt vast dat de directeur het schriftelijk verslag om 15:25 uur heeft afgehandeld en aan klager een disciplinaire straf heeft opgelegd. De beklagrechter constateert aldus dat dit binnen de daarvoor gestelde termijn – gelet op artikel 24 lid 4 van de Pbw - is gebeurd.  

De directeur geeft in haar verweerschrift als reden voor de directe afzondering in de strafcel dat de terugkeer van klager naar de verblijfsafdeling - om daar te wachten op afhandeling van het schriftelijk verslag - voor te veel onrust zou zorgen. Aldus de directeur maakt dit de onverwijlde afzondering noodzakelijk. Op de beklagzitting geeft de directeur o.a. aan dat gelet op de gedraging preventief is besloten tot directe afzondering in de strafcel op basis van de veiligheid. Klager heeft aangevoerd dat hij rustig was ten tijde van de gebeurtenis en dat er geen noodzaak was tot directe afzondering.

De beklagrechter constateert dat hij dient te beoordelen of er in onderhavig geval sprake was van een noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering van klager. Naar het oordeel van de beklagrechter is hiervan niet gebleken. In het schriftelijk verslag is niet vastgelegd dat het gedrag van klager dusdanig was dat dit een directe gevaar voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting zou opleveren. In het schriftelijk verslag is over het gedrag van klager niets vastgelegd. Zoals de beklagrechter in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld (zie kenmerk [...]) dient bij een bewaardersarrest sprake te zijn van een situatie waarbij onverwijlde tenuitvoerlegging van afzondering noodzakelijk is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting lijkt de insluiting van klager op bewaardersarrest in de strafcel meer een standaard werkwijze te zijn dan dat de insluiting onverwijld noodzakelijk was. Naar het oordeel van de beklagrechter is niet gebleken van een zodanig dreigende situatie dat een onmiddellijke tenuitvoerlegging van afzondering geboden was. De beklagrechter is van oordeel dat in deze situatie enkel de directeur had mogen beslissen tot afzondering van een gedetineerde, conform artikel 5 lid 4 van de Pbw. De beslissing tot afzondering van een gedetineerde dan wel de oplegging van een disciplinaire straf is immers een voorbehouden beslissing van de directeur. De beklagrechter is dan ook van oordeel dat door of namens de directeur in strijd is gehandeld met artikel 24 lid 4 van de Pbw. De beklagrechter zal de klacht op dit punt gegrond verklaren.

De beklagrechter is van oordeel dat aan klager een tegemoetkoming toekomt, nu de gevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan te maken zijn. De tegemoetkoming bedraagt € 5,- voor het door klager geleden ongemak.

Voor wat betreft de oplegging van de disciplinaire straf neemt de beklagrechter artikel 50 jo. 51 lid 1 van de Pbw in acht.

De beklagrechter stelt vast dat door een medewerker is geconstateerd dat klager “een wit dopje uit zijn onderbroek haalde en daarmee het potje van de urinecontrole probeerde te vullen.” Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege het frauderen tijdens het afnemen van een urinecontrole. Klager ontkent dit ten stelligste. Hij voert aan dat hij geen reden heeft om te frauderen. De beklagrechter constateert dat het schriftelijk verslag feitelijk weergeeft wat door de piw-er is geconstateerd tijdens de urinecontrole. Hierdoor is naar zijn oordeel voldoende vast komen te staan dat klager wilde frauderen tijdens de urinecontrole.

Gelet op het vorenstaande is de beklagrechter dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur, om aan klager een disciplinaire straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in een strafcel, niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Evenmin kan worden gezegd dat deze beslissing onredelijk of onbillijk moet worden geacht. De straf is conform het landelijke Drugsontmoedigingsbeleid aan klager opgelegd. De beklagrechter zal de klacht op dit punt ongegrond verklaren.

BESLISSING
De beklagrechter verklaart de klacht:
-
gegrond voor zover het tegen het opgelegde bewaardersarrest is gericht.
- V
oor het overige wordt de klacht ongegrond verklaard.
-
Aan klager wordt een financiële tegemoetkoming van €5,- toegekend.

Aldus gegeven door de beklagrechter dhr. mr. […], bijgestaan door mw. mr. […], secretaris, op 10 januari 2017.

Er is beroep ingesteld bij de RSJ, het kenmerk hiervan is: 17/0109/GA.
De RSJ heeft het beroep van klager ongegrond verklaard.