Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2017/005

Datum uitspraak:
06/10/2016
Artikel:
46c en artikel 46d Pbw, 22b Pm
Samenvatting:
Omdat de directeur niet voldaan heeft aan alle in de wet en jurisprudentie gestelde vereisten is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet hierop zal het beklag gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klaagster een tegemoetkoming toe van € 50,00. Beroep van de directeur gegrond, beklag alsnog ongegrond.
Uitspraak:

Commissie van Toezicht bij […].

Uitspraak van de beklagcommissie uit bovengenoemde Commissie van Toezicht op het klaagschrift van […], verder te noemen klaagster, verblijvende in […].

Het beklag en het verloop van de procedure

Op 14 juni 2016 is aan klaagster de mededeling verlenging a-behandeling gedaan voor de periode van 14 juni 2016 om 08.30 uur tot 14 september 2016 om 08.30 uur. Namens klaagster heeft mr. […] op 16 juni 2016 tegen deze beslissing een klaagschrift ingediend, dat strekt tot vernietiging. Dit klaagschrift is op 16 juni 2016 ontvangen door het secretariaat van de Commissie van Toezicht bij […].

De directeur van de inrichting heeft bij brief van 23 juni 2016 inlichtingen verstrekt.

Klaagster, bijgestaan door mr. […] en de directeur zijn ter zitting van 14 september 2016 in de gelegenheid gesteld hun standpunten mondeling toe te lichten. Tevens is de stagiair juridische medewerker van de inrichting aanwezig.

De inhoud van genoemde stukken dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.

De standpunten

Standpunt klaagster
Klaagster komt in beklag tegen de beslissing verlenging a-dwangbehandeling.
Ter zitting merkt zij op dat zij door de dwangmedicatie slechter Nederlands gaat spreken.

Mr. […] licht ter zitting het standpunt van klaagster als volgt toe.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid merkt de raadsman op dat, ook al is in de beroepsclausule onder de beslissing opgenomen dat klaagster in beklag kan bij de RSJ, de RSJ hem heeft laten weten dat tegen deze beslissing beklag ingediend dient te worden bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht.

Klaagster heeft, zakelijk weergegeven, verklaard geen dwangbehandeling te willen ondergaan. De motivering in het besluit van 14 juni 2016 is onvoldoende steekhoudend en voldoet niet aan alle in de wet- en regelgeving op dit punt omschreven voorwaarden. Het besluit dient te worden vernietigd.

Standpunt directeur
Ter zitting licht de directeur zijn standpunt als volgt toe.
Er is voldoende reden om klaagster een dwangbehandeling te laten ondergaan. Er worden met haar motiverende gesprekken gevoerd, in de hoop dat zij de medicatie vrijwillig in zal gaan nemen. Klaagster vertoont een progressief ziektebeeld, waardoor toch weer over is gegaan tot dwangbehandeling. Bij deze beslissing is geen onafhankelijk psychiater betrokken geweest, de beslissing is genomen op basis van het behandelplan.
Het document d.d. 10 juni 2016 dat bij de stukken zit, en waar Verlenging Dwang A boven staat, is het uittreksel behandelplan. De therapeutische middelen die zijn toegepast om een dwangbehandeling te voorkomen zijn de motiverende gesprekken die worden gevoerd. Dat gebeurt altijd in dit soort gevallen. Als dat geen effect sorteert, dan wordt de interventie van dwangbehandeling toegepast. Om nu zover te komen dat klaagster kan stoppen met dwangmedicatie, wordt zij dagelijks behandeld.
Het gevaar dat klaagster veroorzaakt, staat expliciet genoemd in de motivatie. Zij zal maatschappelijk te gronde gaan, vormt een gevaar voor anderen en er dreigt gevaar voor algemene veiligheid van personen of goederen wanneer zij geen medicatie krijgt. Dat is een inschatting die gemaakt wordt.
Klaagster heeft een terugval gehad. Het klopt dat er met de medicatie gestopt is, maar als de geestestoestand waarneembaar achteruit gaat en die achteruitgang zonder medicatie doorgaat, dan is dit de interventie die adequaat geacht wordt.
De directeur weet niet op welke wijze de bijwerkingen van de dwangmedicatie ondervangen worden en of dat ook daadwerkelijk gebeurt. Dat is aan de psychiater.

Overwegingen

Gelet op de artikelen 60-68 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) overweegt en beslist de beklagcommissie als volgt.

Bij beslissing van 26 februari 2016 heeft de directeur beslist bij klaagster een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen. Op 26 mei 2016 verstreek dit besluit. De directeur heeft vervolgens op 14 juni 2016 het bestreden besluit tot verlenging van de dwangbehandeling genomen, eindigend op 14 september 2016.
Klaagster heeft op 16 juni 2016 bij de RSJ om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing d.d. 14 juni 2016 gevraagd, welk verzoek bij beslissing d.d. 20 juni 2016 is afgewezen.
In de periode tussen 26 mei 2016 en 14 juni 2016 is geen dwangmedicatie toegepast en zijn behandelinterventies ingezet om te bewerkstelligen dat klaagster vrijwillig medicatie ontvangt.

De beklagcommissie overweegt ten aanzien van de opmerking van klaagsters raadsman met betrekking tot de ontvankelijkheid als volgt. Dat in de beschikking is opgenomen dat klaagster beroep kan instellen bij de RSJ tegen de bestreden beslissing, is naar het oordeel van de beklagcommissie een kennelijke vergissing van de directeur. In artikel 72, derde lid, van de Pbw is bepaald dat tegen de beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e – dit is de eerste beslissing tot a-dwangbehandeling – rechtstreeks beroep bij de Raad kan worden ingesteld. De verlengingsbeslissing op grond van artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw wordt in artikel 72, derde lid, van de Pbw niet genoemd. Klaagster kan derhalve tegen de verlengingsbeslissing aldus, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw, beklag bij de beklagcommissie indienen. Klaagster kan dan ook worden ontvangen in haar beklag.

Onder verwijzing naar uitspraak 15/3735/GA van de RSJ, overweegt de beklagcommissie als volgt. Om tot een beoordeling te kunnen komen of de beslissing tot verlenging van een a-dwangbehandeling al dan niet in strijd is met in de inrichting geldende wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid, is inzage in (onderdelen van) het behandelplan noodzakelijk.

Daarin moet in ieder geval staan: a. dat is voorzien in de mogelijkheid om – indien dit noodzakelijk is – ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw); b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire maatregel, hierna: Pm); c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm); e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

De beklagcommissie overweegt dat het door de directeur overgelegde behandelplan (“Verlenging dwang A” d.d. 10 juni 2016) op onderdelen onvoldoende informatie bevat over de hiervoor onder a tot en met g genoemde punten. Zo is met betrekking tot hetgeen hiervoor onder b. is omschreven onvoldoende concreet geworden welke therapeutische middelen worden toegepast. Zonder nadere toelichting is de enkele verklaring van de directeur dat motiverende gesprekken worden gevoerd, zoals gebruikelijk in een PPC, onvoldoende. Voorts kan de beklagcommissie onvoldoende beoordelen waar het onder g. genoemde gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) uit bestaat. Hoewel de directeur ter zitting heeft verklaard dat klaagster een terugval heeft gehad nadat de dwangmedicatie was beëindigd, blijkt uit het door de directeur overgelegde behandelplan, gedateerd 10 juni 2016, dat klaagster op dat moment stabiel was. Zij was toen twee weken zonder (dwang)medicatie. Expliciet is in het behandelplan vermeld dat ervoor gekozen is de vorige a-dwangbehandeling enkele weken te laten verlopen om klaagster de kans te geven zelf medicatie in te nemen. Het enkele feit dat zij dit heeft geweigerd, is naar het oordeel van de beklagcommissie onvoldoende grond om verlenging van de a-dwangmedicatie toe te passen, zeker nu niet uit het behandelplan blijkt dat door het staken van de behandeling recidief is ontstaan op het genoemde gevaar. Evenmin is in het behandelplan opgenomen welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (e.).

Voorts is niet gebleken, zoals op grond van artikel 22b, eerste lid, van de Pm is vereist, dat na aanvang van de geneeskundige behandeling in het behandelplan een door of onder verantwoordelijkheid van een arts opgesteld plan is opgenomen gericht op een zodanige verbetering van de toestand van de gedetineerde dat de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling kan worden beëindigd. Klaagster heeft hierdoor onvoldoende perspectief op beëindiging (op termijn) van de door haar ongewenste situatie.

Ten overvloede overweegt de beklagcommissie onder verwijzing naar RSJ 13/3550/GA en RSJ 14/1140/GA ten slotte dat van de directeur wordt verwacht dat bij zaken betreffende a-dwangbehandeling en de voortzetting daarvan, uit eigener beweging de in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw genoemde verklaring van een onafhankelijk psychiater, aan het dossier wordt toegevoegd. Hieraan is niet voldaan.

Nu niet wordt voldaan aan alle in de in de wet en jurisprudentie gestelde vereisten is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.

Gelet hierop zal het beklag gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klaagster een tegemoetkoming toe van € 50,00.

De beslissing

Verklaart de klacht gegrond en kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van € 50,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. […], voorzitter en drs. […] en drs. […], leden, van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij Justitieel Complex Zaanstad, bijgestaan door drs. […], secretaris, op 6 oktober 2016.

Er is beroep ingesteld bij de RSJ, het kenmerk hiervan is: 16/3493/GA.
De RSJ heeft het beroep van de directeur gegrond verklaard en het beklag alsnog ongegrond.