Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2016/061

Datum uitspraak:
05/09/2016
Artikel:
16b, 16c, 56 Bvt
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over de weigering tot het geven van een schriftelijke mededeling van de toegediende medicatie op 10 juni 2016. De beklagcommissie overweegt dat de wet niet vereist dat na schriftelijke mededeling van de eerste beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling met bepaalde medicatie gedurende drie maanden, van elke toediening van die medicatie binnen die drie maanden weer een schriftelijke mededeling wordt verstrekt. De toestemming voor a-dwangbehandeling impliceert dat dwangmedicatie gegeven mag worden conform het behandelplan, mits wel voldoende ruimte open wordt gelaten tot wijziging van medicatie en dosering. In dit geval is in de beslissing opgenomen dat de hoogte en interval van het depot verder zal worden bepaald op geleide van werking en/of eventuele bijwerking. Derhalve mochten medicatie en dosering aan worden gepast zonder dat daar een nieuwe beslissing voor hoeft te worden genomen. Het uitreiken van een nieuwe schriftelijke mededeling bij wijziging van medicatie en/of dosering, is derhalve geen wettelijk bepaald recht. De beklagcommissie is van oordeel dat geen sprake is van schending van enig recht van klager, waardoor geen sprake is van een beslissing in de zin van artikel 56 Bvt. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag. Er is beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Dit is ongegrond verklaard.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE […] TE […]

Beslissing van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de […], inzake het klaagschrift van:

[…], verder te noemen klager.

Het klaagschrift is gericht tegen de weigering om klager een schriftelijke mededeling te geven van de toegediende medicatie d.d. 10 juni 2016. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk gereageerd en klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.

De klacht is behandeld ter zitting van 21 juli 2016 in het bijzijn van klager, de locatiemanager organisatie mw. [...] en de juridisch medewerker mw. mr. [...].

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de volgende informatie:
- Klaagschrift, gedateerd 11 juni 2016 en ingekomen bij het secretariaat op 15 juni 2016;
- Directiecommentaar op het klaagschrift gedateerd en ingekomen bij het secretariaat op 24 juni 2016;
- Het schorsingsverzoek d.d. 11 juni 2016 en de uitspraak van de RSJ d.d. 17 juni 2016;
- Het verhandelde ter zitting van 21 juli 2016.

De beoordeling
Artikel 16b Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) bepaalt dat Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 16a, onderdelen b (overeenstemming) en c (verpleegde zich niet verzet), als uiterste middel niettemin behandeling kan plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien het hoofd van de inrichting daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.
Artikel 16c lid 1 Bvt bepaalt dat behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, plaats vindt na een schriftelijke beslissing van het hoofd van de inrichting waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. Op grond van artikel 53 en 54 Bvt dient de verpleegde te worden gehoord en een schriftelijke mededeling te ontvangen.
Artikel 56 Bvt bepaalt tegen welke beslissingen de verpleegde beklag kan doen, onder meer over een beperking van een recht dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.

Klager stelt dat de kliniek hem een schriftelijke mededeling had moeten geven van de toegediende medicatie op 10 juni 2016. De kliniek heeft dit geweigerd terwijl het voor de vaststelling van de strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid noodzakelijk is om de mededeling onmiddellijk te overhandigen. Er is op een later moment wel een schriftelijke mededeling gekomen van de wijziging in medicatie, maar deze was niet ondertekend. Er is nooit een schriftelijke mededeling gekomen van de wijziging in dosering van de medicatie. Klager wil van iedere wijziging een schriftelijke en ondertekende mededeling ontvangen.

De kliniek stelt dat de klacht betrekking heeft op een mededeling toepassing dwangbehandeling. Dit heeft geen betrekking op een beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt en naar de mening van de kliniek is klager dan ook niet-ontvankelijk in zijn beklag. Het is geen wettelijke eis dat de uitvoering van een beslissing tot a-dwangbehandeling schriftelijk aan de patiënt wordt meegedeeld. Klager heeft op 26 mei 2016 een schriftelijke mededeling gekregen van de dwangbehandeling. Daarin staat onder meer het volgende:
“U krijgt vandaag, 26 mei, een injectie met 2,5 mg (kortwerkend) haloperidol intramusculair. Op 27 mei krijgt u een depot (langwerkend) haloperidol 50 mg. Op geleide van werking en/of eventuele bijwerking, zal de hoogte en het interval van toediening van het depot verder worden bepaald. Hierbij geldt een maatregel mbt dwangmedicatie”.
Op 8 juni 2016 heeft de psychiater in het bijzijn van de groepsleiding klager bezocht en hem meegedeeld dat hij op 9 juni 2016 zijn volgende depot zou krijgen. Klager heeft niet gereageerd op deze mededeling. Omdat klager op 9 juni aanwezig was bij een zitting van de RSJ, is hem bij terugkomst meegedeeld dat hij de volgende dag (dus 10 juni 2016) zijn depot zal krijgen. Aan klager wordt tevens gevraagd of hij zal meewerken. Klager heeft daarop aan dat hij nergens aan zal meewerken. De kliniek is van mening dat er niet bij iedere wijziging een schriftelijke mededeling hoeft te worden uitgereikt. De goedkeuring van de medicatie zit besloten in de beslissing tot toepassing a-dwangbehandeling. Pas wanneer de maatregel na drie maanden verlengd zou moeten worden, dient er een nieuwe beslissing te worden genomen, welke schriftelijk aan klager dient te worden uitgereikt.

Klager heeft op 26 mei 2016 de beslissing ontvangen tot a-dwangbehandeling. Daarin staat opgenomen dat klager op 26 mei een injectie krijgt met 2,5 mg (kortwerkend) haloperidol intramusculair. Op 27 mei krijgt hij een depot (langwerkend) haloperidol 50 mg. Op geleide van werking en/of eventuele bijwerking, zal de hoogte en het interval van toediening van het depot verder worden bepaald. Op 10 juni heeft klager zijn volgende depot gekregen. Dit is aan hem meegedeeld op 8 en 9 juni 2016. Klager heeft hier geen nieuwe beslissing van ontvangen.

De beklagcommissie overweegt als volgt. Klager meent recht te hebben op een schriftelijke mededeling bij elke toediening van medicatie. De wet vereist echter niet dat na schriftelijke mededeling van de eerste beslissing tot het toepassen van de a-dwangbehandeling met bepaalde medicatie gedurende drie maanden, van elke toediening van die medicatie binnen die drie maanden weer een schriftelijke mededeling wordt verstrekt. De toestemming voor a-dwangbehandeling impliceert ook dat er dwangmedicatie gegeven mag worden conform in het behandelplan omschreven.
In het behandelplan/schriftelijke mededeling dient wel voldoende ruimte open gelaten te worden tot wijziging van medicatie en dosering. In dit geval is in de beslissing opgenomen dat de hoogte en interval van het depot verder zal worden bepaald op geleide van werking en/of eventuele bijwerking. Dat betekent dat de kliniek de ruimte heeft om de medicatie en de dosering aan te passen, zonder dat daar een nieuwe beslissing voor hoeft te worden genomen. Het uitreiken van nieuwe schriftelijke mededeling bij wijziging van medicatie en/of dosering, waar klager recht op meent te hebben, is derhalve niet een wettelijk bepaald recht. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een schending van enig recht van klager, waardoor er geen sprake is van een beslissing in de zin van artikel 56 Bvt. Naar het oordeel van de beklagcommissie is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

BESLISSING
De beklagcommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door mw. mr. […], voorzitter van de beklagcommissie, dhr. drs. […] en mw. […], leden van de beklagcommissie, bijgestaan door mw. mr. […], secretaris en ondertekend door de voorzitter en de secretaris, op 5 september 2016.

Er is beroep ingesteld bij de RSJ, het kenmerk hiervan is: 16/3393/TA.
 De RSJ heeft h
et beroep van klager ongegrond verklaard.