Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2015/036

Datum uitspraak:
21/09/2015
Artikel:
47 lid 3, 51 lid 1 sub a, 58 lid 1 Pbw
Samenvatting:
Klaagster weigert arbeid te verrichten vanwege haar fysieke en mentale gezondheid. De beklagcommissie constateert dat klaagster zowel door de arboarts als de gedragsdeskundige arbeidsgeschikt is verklaard, waarbij de arboarts aangepaste werkzaamheden heeft geadviseerd. Voorafgaande aan het aanbieden van passende arbeid, dienen klaagster en de inrichting in gesprek gaan. Nu is gebleken dat klaagster niet – of enkel onder bepaalde voorwaarden – aan het gesprek deel wilt nemen, is de beklagcommissie van oordeel dat het niet onderzoeken van de mogelijkheden om klaagster andere arbeid aan te bieden geen schending van de zorgplicht van de directeur oplevert. Klaagster heeft in dit proces een eigen verantwoordelijkheid. Ten aanzien van het achtereenvolgens opleggen van meerdere disciplinaire straffen, oordeelt de beklagcommissie in lijn met de uitspraak van de RSJ (kenmerk 14/2329/GA) dat de directeur in redelijkheid kon beslissen wederom een disciplinaire straf op te leggen vanwege het opnieuw niet voldoen aan een herhaalde opdracht. Tot slot constateert dat de directeur klaagster ook op 27 juli 2015 disciplinair heeft willen bestraffen maar daarentegen een beschikking van een ordemaatregel heeft uitgereikt. De beklagcommissie verklaart de klacht op dit punt gegrond, nu door de vergissing niet voldaan is aan het vereiste uit artikel 58 lid 1 Pbw.
Uitspraak:

De beklagcommissie heeft kennis genomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschriften van:

 

[..], verder te noemen klaagster.


De klaagschriften zijn gericht tegen de disciplinaire straffen die worden opgelegd omdat klaagster heeft aangegeven niet te kunnen werken.


De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klaagster heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.


Op 12 augustus 2015 is de klacht behandeld ter zitting van de beklagcommissie. Hierbij zijn klaagster, haar raadsman [..] en [..], directeur, verschenen. Vanwege de samenhang van de klachten zijn de klachten in één beklagzitting behandeld.


In het kader van de behandeling van deze klachten heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:

·         Vijf klaagschriften, gedateerd 1, 9 - twee klaagschriften -, 15, 27 juli 2015 en door het secretariaat ontvangen op 1, 10, 16, 28 juli 2015;

·         Verweerschrift, gedateerd 30 juli 2015;

·         Schriftelijke verslagen, gedateerd 30 juni, 6 juli, 15 juli, 27 juli 2015;

·         Beschikkingen disciplinaire straffen, gedateerd 1 juli, 6 juli, 15 juli 2015;

·         Beschikking ordemaatregel, gedateerd 27 juli 2015;

·         Het verhandelde ter zitting, hieronder kort uiteengezet.


Standpunt klaagster

De advocaat van klaagster stelt dat klaagster weigert te werken vanwege psychische en medische gronden. Uit het verweer blijkt dat klaagster door de arboarts geschikt is bevonden voor aangepaste werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn echter nooit aangeboden; klaagster wordt dezelfde arbeid aangeboden als voorheen. Het gaat volgens de advocaat niet zozeer om de vraag of klaagster medisch of psychisch in staat is om te werken maar om de vraag of uiting is gegeven aan het advies van de arboarts. Ten aanzien van dit advies merkt de advocaat nog op dat de arboarts voorafgaande aan het opstellen van het advies onvoldoende kennis heeft genomen van de feitelijke werkzaamheden van klaagster.


Klaagster wil graag in de wasserij werken omdat dit minder zwaar werk is en het er rustiger is. Dit wordt echter niet toegestaan aangezien het werk in de wasserij enkel voor gedetineerden is die goed meewerken. Klaagster werkt echter ook goed mee, maar wil alleen niet de geboden arbeid verrichten. Klaagster wil werken maar alleen in lijn met wat door de arboarts is geadviseerd.


Klaagster benadrukt dat bij het advies geen rekening is gehouden met haar psychische problemen, hetgeen het grootste deel van haar bezwaar is. Op de werkzaal waar klager arbeid moet verrichten is het erg druk en zitten gedetineerden dicht op elkaar. Klaagster kan niet tegen het lawaai op de werkzaal. Tevens stelt klaagster dat zij niet geweigerd heeft in gesprek te gaan met de directeur, maar dat zij enkel een gesprek wil onder de voorwaarde dat het een dialoog is. Klaagster ervaart de gesprekken met de directeur als monologen. Klaagster stelt dat er niet naar haar geluisterd wordt. Nu wordt haar kwalijk genomen dat klaagster haar situatie niet uitgelegd heeft, maar hiertoe krijgt zij de kans niet. Klaagster is dus bereid om met de directeur in gesprek te gaan. Tot slot geeft klaagster aan dat voor zover de klacht ziet op het medisch oordeel, zij zich heeft gewend tot de medisch adviseur.

Standpunt van de directeur

De directeur stelt dat vanuit de inrichting voortdurend wordt geprobeerd met klaagster in gesprek te gaan over aangepaste werkzaamheden. Dit gesprek heeft echter nog niet plaatsgevonden aangezien klaagster al bij de deur weigert naar de arbeid te gaan. De inrichting wilt dus wel passende arbeid bieden, maar doordat klaagster hierover niet in gesprek wilt gaan is dit niet mogelijk.


Verder geeft de directeur aan dat het aan de inrichting is om te bepalen waar klaagster tewerk wordt gesteld. Deze gang van zaken is conform de wet. Voor de zogenoemde ‘baantjes’ komen alleen de gedetineerden in aanmerking die eerst laten zien goed hun werk te doen. Na zes tot acht weken kan dan worden bekeken of de betreffende gedetineerde een baantje kan worden toegekend. De huidige opstelling van klaagster is aan te merken als ‘rood’ gedrag. Het is daarom moeilijk om haar een voorkeursbaantje toe te kennen, aangezien andere gedetineerden dit baantje moeten verdienen.


Naast de arboarts heeft ook de gedragsdeskundige met klaagster gesproken. De gedragsdeskundige heeft niet geadviseerd dat klaagster op psychisch vlak ander werk moet worden aangeboden. De directeur stelt daarom dat op grond van het advies van de arboarts en de gedragsdeskundige klaagster zowel fysiek als psychisch in staat is om arbeid te verrichten. Er is derhalve geen noodzaak om klaagster andere werkzaamheden te laten verrichten dan het huidige aangeboden werk.


De directeur geeft aan dat de grond voor de opsluiting van 27 juli 2015 geen ordemaatregel had moeten zijn maar net als de voorgaande keren een disciplinaire straf.


Beoordeling

Klaagster heeft haar beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat zij ontvankelijk is in haar beklag.

Ingevolge artikel 47 lid 3 Pbw zijn gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid te verrichten. Voorts is in artikel 51 lid 1 sub a Pbw neergelegd dat de directeur wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming een disciplinaire straf kan opleggen van opsluiting in eigen cel.

De beklagcommissie stelt vast dat klaagster geen deel wil nemen aan arbeid aangezien zij aangeeft fysieke en psychische klachten te hebben. Klaagster is onderzocht door een arboarts, waarna de arboarts een advies heeft uitgebracht. De beklagcommissie neemt kennis van dit op schrift gestelde advies wat ter zitting door klaagster is meegebracht. In het advies is onder andere opgenomen: ‘alleen lichte werkzaamheden, afwisselend lopen staan, met regelmogelijkheden, geen tilwerk boven de twee kg en geen duw- en sjouwwerkzaamheden. Beperkingen ten gevolge van klachten zijn niet van dien aard dat het huidig aangeboden werk niet tot de mogelijkheden behoort.’ Voorts stelt de beklagcommissie vast dat de gedragsdeskundige na een bezoek aan klaagster geen belemmeringen heeft geconstateerd waardoor klaagster niet zou kunnen werken.

Naar aanleiding van de werkweigering van klaagster is aan klaagster meermaals een disciplinaire straf opgelegd. Klaagster beklaagt zich over de straffen die zijn opgelegd op 30 juni en 3, 6, 15 en 27 juli 2015. Voor wat betreft deze laatste datum constateert de beklagcommissie dat hiervoor een ordemaatregel is opgelegd, waar eveneens de bedoeling was om klaagster disciplinair te bestraffen.

Voor het oordeel omtrent het disciplinair straffen van klaagster, acht de beklagcommissie het van belang na te gaan of klaagster verplicht kon worden de aangeboden arbeid te verrichten. Allereerst is hiervoor relevant dat klaagster niet arbeidsongeschikt is bevonden. Wel heeft de arboarts, zoals reeds aan de orde is gekomen, een advies uitgebracht. De beklagcommissie is van oordeel dat de aangeboden arbeid in overeenstemming dient te zijn met het advies van de arboarts. Evenals de directeur acht de beklagcommissie het daarbij van belang dat klaagster en de inrichting voor het vormgeven van de geadviseerde ‘passende arbeid’ in gesprek gaan. Nu is gebleken dat klaagster niet – of enkel onder bepaalde voorwaarden – aan het gesprek deel wil nemen, is de beklagcommissie van oordeel dat het niet onderzoeken van de mogelijkheden om klaagster andere arbeid aan te bieden geen schending van de zorgplicht van de directeur oplevert. Klaagster heeft in dit proces een eigen verantwoordelijkheid. Bovendien constateert de beklagcommissie dat in het advies van de arboarts is opgenomen dat het huidig aangeboden werk eveneens ‘tot de mogelijkheden behoort’. Derhalve is de beklagcommissie van oordeel dat klaagster verplicht kon worden de aan haar opgedragen arbeid te verrichten.

Ten aanzien van het achtereenvolgens opleggen van meerdere disciplinaire straffen, neemt de beklagcommissie de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) met kenmerk 14/2329/GA in aanmerking. Hierin is bepaald dat de directeur in redelijkheid kon beslissen wederom een disciplinaire straf op te leggen vanwege het opnieuw niet voldoen aan een herhaalde opdracht. In casu is sprake van een vergelijkbare situatie. Aangezien klaagster blijft weigeren de aan haar opgedragen arbeid te verrichten en deze arbeidsverplichting blijkens bovenstaande in redelijkheid aan klaagster kon worden opgelegd, kon zij naar het oordeel van de beklagcommissie meermaals disciplinair worden bestraft. De beklagcommissie verklaart de klachten gedateerd 1, 9 en 15 juli 2015 dan ook ongegrond. Daarbij benadrukt de beklagcommissie echter wel de wenselijkheid om deze impasse van werkweigering en strafoplegging te doorbreken.

Aangaande het laatste klaagschrift gedateerd 27 juli 2015 oordeelt de beklagcommissie als volgt. Krachtens artikel 58 lid 1 Pbw geeft de directeur de gedetineerde van een beslissing om een disciplinaire straf op te leggen onverwijld schriftelijk een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

De beklagcommissie stelt vast dat klaagster is bestraft, zonder dat de directeur een schriftelijke mededeling van deze straf heeft afgegeven. In plaats daarvan is, nadat de directeur hier middels een opgemaakt schriftelijk verslag van op de hoogte is gesteld, een beschikking van een ordemaatregel aan klaagster uitgereikt. Deze ordemaatregel is vervolgens als ware het een disciplinaire straf uitgevoerd. Daarbij is eveneens de televisie van klaagster weggenomen, hetgeen niet in de beschikking staat vermeld. De beklagcommissie constateert aldus dat sprake is geweest van een kennelijke vergissing. Desalniettemin constateert de beklagcommissie dat het zowel klaagster als de directeur duidelijk was dat de bedoeling was om klaagster disciplinair te bestraffen. In het klaagschrift is immers opgenomen dat: ‘klaagster zich beklaagt [..] over de beslissing die op of omstreeks 27 juli 2015 [..] is genomen om klaagster disciplinair te straffen’.

Naar het oordeel van de beklagcommissie is het opleggen van een disciplinaire straf een vergaande bevoegdheid waarmee de betreffende gedetineerde aanzienlijk in zijn (reeds door de aard van detentie ingeperkte) vrijheden wordt beperkt. Met het oog hierop dient de directeur zeer zorgvuldig om te gaan met deze bevoegdheid.

De wetgever acht het bovendien blijkens de memorie van toelichting bij de Pbw vanzelfsprekend dat beslissingen die zo ingrijpend worden geacht dat een gedetineerde voorafgaand moet worden gehoord, ook op schrift worden gesteld. De beklagcommissie stelt vast dat dit blijkens artikel 57 lid 1 sub k Pbw het geval is voor het opleggen van een disciplinaire straf. Naar het oordeel van de beklagcommissie kan het belang van een schriftelijke mededeling ten aanzien van een strafoplegging ook uit deze ‘vanzelfsprekendheid’ worden afgeleid.

Vanwege het bovenstaande oordeelt de beklagcommissie, ook nu dit voor partijen geen punt van onenigheid was, hierover ambtshalve. Aangezien de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf ontbreekt, concludeert de beklagcommissie dat niet voldaan is aan het wettelijk vereiste opgenomen in artikel 58 lid 1 Pbw. De beklagcommissie verklaart deze klacht dan ook gegrond.

Naar het oordeel van de beklagcommissie had de disciplinaire straf vanwege het ontbreken van de beschikking in zijn geheel niet opgelegd mogen worden. De beklagcommissie acht daarom een tegemoetkoming voor het onterecht opgesloten zitten voor de duur van drie dagen zonder televisie passend. Blijkens de standaardbedragen tegemoetkoming van de RSJ kan voor elke dag dat de gedetineerde onterecht opgesloten heeft gezeten op eigen cel een vergoeding van € 7,50 worden toegekend. De beklagrechter acht daarom een tegemoetkoming van € 22,50 passend.

BESLISSING

De beklagcommissie verklaart de klaagschriften gedateerd 1, 9 en 15 juli 2015 ongegrond.


Het klaagschrift gedateerd 27 juli 2015 verklaart de beklagcommissie gegrond en verbindt hieraan een tegemoetkoming van € 22,50.


Aldus gegeven door de beklagcommissie, [..] (voorzitter), [..] en mw. [..] (leden), bijgestaan door mw. [..] (secretaris) en ondertekend door de voorzitter en de secretaris, op                                                         2015.