Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2013/047

Datum uitspraak:
19/06/2013
Artikel:
49 lid 2 Bjj
Samenvatting:
De beklagcommissie is van oordeel dat klager in beginsel zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen spullen die hij bij zich draagt of op zijn kamer heeft. Echter, indien goederen in beslag worden genomen door het personeel van de inrichting, zijn die goederen in beheer bij de inrichting en is de inrichting ook verantwoordelijk voor de bewaring van deze goederen. Nu de riem vermist is geraakt terwijl deze in het beheer was van de inrichting, is de beklagcommissie van oordeel dat de inrichting verantwoordelijk is voor de vermissing van de riem van klager, zodat de klacht van klager gegrond dient te worden verklaard. Klacht is gegrond.
Uitspraak:

De beklagcommissie heeft kennis genomen van het op 6 mei 2013 bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van [...], verder te noemen klager. Het klaagschrift, gedateerd 3 mei 2013, is gericht tegen de vermissing van zijn eigendom, namelijk een riem. De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.

De klacht is behandeld ter zitting van 19 juni 2013 in het bijzijn van [...], operationeel manager. Klager is niet ter zitting verschenen.

Standpunt klager

Klager geeft aan dat hij bij binnenkomst een riem bij het BAD heeft moeten inleveren. Klager mocht deze riem niet bij zich houden aangezien er een grote gesp aan zat. Op 3 mei 2013 mocht klager de inrichting verlaten. Toen is gebleken dat zijn riem kwijt is geraakt. Klager wil zijn riem graag vergoed zien door de inrichting. Klager heeft een bonnetje ingeleverd waarop de prijs van de riem is vermeld. Volgens klager is de riem van het merk Gucci en heeft deze een waarde van 225 euro.  


Standpunt directie

Door de inrichting wordt aangegeven dat na controle van de invoerlijst bij het BAD is gebleken dat klager bij binnenkomst d.d. 20 februari 2013 een riem bij zich had. Op deze lijst staat echter niet vermeld dat deze riem van het merk Gucci is terwijl bij andere voorwerpen wel de merknaam wordt vermeld.


De groepsleiding heeft aangegeven dat bij eerdere navraag is gebleken dat er een riem door een andere jongen bij vertrek is meegenomen, mogelijk klagers riem, maar dat feit kon niet nagetrokken worden. Ter zitting geeft de directie aan dat de riem bij binnenkomst al is afgegeven omdat aan de riem een te grote gesp zat. De groepsleiding heeft vervolgens de riem in beslag genomen. De riem is in een kist gedaan met de naam van klager erop en is vervolgens opgeslagen in een ruimte op de afdeling. Alleen het personeel heeft toegang tot deze ruimte. Op de dag dat klager de inrichting mocht verlaten d.d. 3 mei 2013 is de riem niet aangetroffen in de kist met klagers naam. De directie weet niet wat er precies met de riem is gebeurd.


De directie stelt voorts dat zij niet verantwoordelijk is voor het kwijtraken van de riem. Binnen de instelling wordt volgens de directie altijd bij de aankomst van jongeren aangegeven vooral geen dure spullen in te voeren, omdat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn/haar spullen. Het is voor de inrichting niet mogelijk om na te gaan of de betreffende riem van het merk Gucci ook daadwerkelijk de riem is geweest die klager kwijt is geraakt.


Beoordeling

Klager heeft zijn beklag binnen de wettelijke termijn ingediend en gegrond op artikel 66 van de Bjj, zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.

Artikel 49, tweede lid, van de Bjj bepaalt dat de jeugdige recht heeft op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Deze regeling is tevens omschreven in paragraaf [...] van de Huisregels [....].


In hoofdstuk 2 van de Huisregels [....] is opgenomen dat er wordt gecontroleerd of jeugdigen voorwerpen bij zich hebben die ze niet in bezit mogen hebben in de inrichting. Wanneer een jeugdige dit soort voorwerpen in bezit heeft, worden deze ingenomen en voor de jeugdige bewaard. Wanneer de jeugdige de inrichting definitief mag verlaten krijgt hij deze voorwerpen weer terug.

Paragraaf 4.2 van de Huisregels bepaalt dat je persoonlijk verantwoordelijk bent voor de spullen die je bij je draagt of in je kamer hebt.


De beklagcommissie stelt vast dat klager bij binnenkomst in de inrichting d.d. 20 februari 2013 een riem bij zich droeg en dat klager deze riem niet bij zich mocht dragen. Voorts stelt de beklagcommissie vast dat het afdelingspersoneel klagers riem heeft ingenomen en heeft bewaard in een daarvoor bestemde ruimte. Tevens stelt de beklagcommissie vast dat bij klagers vertrek d.d. 3 mei 2013 de riem niet terug is gevonden in de opslagruimte.


Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klagers riem niet meer is teruggevonden. Verder is komen vast te staan dat er weinig gegevens bij de inrichting voorhanden zijn om tot op zekere hoogte vast te stellen om wat voor riem het gaat. Zo is er wel een lijst opgesteld van de spullen die klager bij binnenkomst met zich meedroeg maar zijn deze niet allemaal nader omschreven. Tevens stelde de directie dat het personeel klager wel de riem heeft zien dragen maar komt hier ter zitting alsnog op terug. Ook zou een andere jeugdige zijn gezien met de riem van klager maar ook dit verhaal is volgens de directie niet meer na te trekken.


De beklagcommissie is van oordeel dat klager in beginsel zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen spullen die hij bij zich draagt of op zijn kamer heeft. Echter, indien goederen in beslag worden genomen door het personeel van de inrichting, zijn die goederen in beheer bij de inrichting en is de inrichting ook verantwoordelijk voor de bewaring van deze goederen. Nu de riem vermist is geraakt terwijl deze in het beheer was van de inrichting, is de beklagcommissie van oordeel dat de inrichting verantwoordelijk is voor de vermissing van de riem van klager, zodat de klacht van klager gegrond dient te worden verklaard.


De enkele stelling dat klager is gewaarschuwd om geen dure spullen in te voeren doet geen afbreuk  aan de zorgplicht van de inrichting om zorgvuldig met eigendommen van jeugdigen om te gaan en kan dus niet tot een ander oordeel leiden.


Uitgangspunt voor de beklagcommissie is dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van de geleden schade andere wegen openstaan. Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een jeugdige toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het voor de hand om op verzoek van klager tot een vergoeding van de schade te komen en deze dus mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.


Klager heeft aangegeven dat hij een schadevergoeding van € 225,= wenst voor de vermiste riem. Klager heeft een aankoopnota kunnen verstrekken, maar niet duidelijk is geworden dat deze aankoopnota behoort bij de betreffende vermiste riem. De hoogte van het door klager genoemde bedrag wordt door de inrichting betwist.


De beklagcommissie is van oordeel dat de hoogte van de door klager geleden schade niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Schadevergoedingsaspecten kunnen daarom in dit geval niet betrokken worden bij de tegemoetkomingbeslissing. Indien klager zijn schade vergoed wil hebben staat hem de weg open van een verzoek daartoe aan de directeur en/of zich te wenden tot de civiele rechter. Wel ziet de beklagcommissie in dit geval en onder deze specifieke omstandigheden aanleiding klager als gevolg van het ondervonden en te ondervinden ongemak een tegemoetkoming toe te kennen van € 10,=.


BESLISSING

De beklagrechter verklaart de klacht gegrond. De beklagrechter kent aan klager een financiële tegemoetkoming toe van €10,-.