Sla inhoud over

Sociale verzorging

Zorgplicht
Alle mensen die in Nederland justitieel zijn ingesloten, te weten justitiabelen, tbs-gestelden, jeugdigen en vreemdelingen, hebben een wettelijk recht op sociale verzorging en hulpverlening. Het hoofd van de inrichting waar de ingeslotene verblijft moet hiervoor zorgen.[1] 

Voor elke sector is die zorgplicht anders omschreven, namelijk:
a) De directeur van een penitentiaire inrichting draagt er zorg voor dat reclasseringswerkers en daarvoor in aanmerking komende gedragsdeskundigen de omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.

b) De directeur van de jeugdinrichting draagt er zorg voor dat de maatschappelijk werkers van gecertificeerde instellingen, reclasseringswerkers en daarvoor in aanmerking komende gedragsdeskundigen de omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.

c) Het hoofd van de tbs-inrichting draagt zorg voor de sociale verzorging en hulpverlening, vorming en onderwijs, ontspannings- en sportactiviteiten voor de verpleegden, voor zover daarin niet al is voorzien in het verplegings- en behandelingsplan van de betrokken verpleegde.

Sociale zorg en hulp en steun in een penitentiaire inrichting
De afgelopen jaren hebben er in de reclasseringstaken en het reclasseringswerk veel verschuivingen plaatsgevonden. Daardoor is het reclasseringswerk binnen de penitentiaire muren uiteindelijk verdwenen. Maatschappelijke integratie komt tegenwoordig tot stand in specifieke integratieprojecten en in penitentiaire programma’s. De re-integratieprogramma’s dienen te worden erkend in het kader van het “Programma Terugdringen Recidive (TR), dat tegenwoordig ‘Binnen Beginnen’ heet. Bepaald is dat alle justitiabelen met een straf(restant) van minimaal vier maanden of met een voorwaardelijk strafrestant dat op gedragsbeïnvloeding is gericht, de doelgroep van de TR vormen.[2]

Justitiabelen moeten met behulp van risico inschattingsschalen (RISc) op een systematische wijze door de reclassering worden onderzocht op de aanwezigheid van bepaalde factoren, waardoor zij in aanmerking kunnen komen voor een bijpassende gedragsinterventie. Deze gedragsinterventie kan bestaan uit bijvoorbeeld een cognitieve vaardigheidstraining of een agressiebeheersingstraining. Aan de hand van RISc wordt ook aansluiting gezocht met nazorg door de gemeente. Deze werkwijze is voornamelijk gericht op het terugdringen van recidive.[3] Als de gedetineerde niet wil deelnemen aan een TR-programma, komt hij niet in aanmerking voor verlof of voor detentiefasering met minder beveiligde regimes. Het hoofd coördinatiebureau TR kan tot beëindiging van het programma beslissen als hij dat nodig vindt, wat een beklagwaardige beslissing is namens de directeur van de inrichting.[4]

Verder is belangrijk dat alle justitiabelen die zijn veroordeeld tot minimaal vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in aanmerking komen voor de meer materiële nazorg, bestaande uit hulp bij het vinden van huisvesting, werk, het regelen van en verblijfsvergunning en het organiseren van schuldsanering. Deze werkzaamheden worden onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken uitgevoerd, waaronder de gemeentes vallen. Verder spelen extern gefinancierde vrijwilligersorganisaties tot hulp en steun een belangrijke rol, zoals bijvoorbeeld kerken of ‘Exodus’, een organisatie die met professionals en vrijwilligers begeleiding biedt aan ex-justitiabelen en justitiabelen.[5]

In de p.i.’s wordt sociale verzorging en hulpverlening georganiseerd door het Bureau Selectie en Detentiebegeleiding (BSD). Het BSD houdt zich bezig met onder meer het voorbereiden van verlofaanvragen, selectie-adviezen en aanvragen voor strafonderbreking. Daarnaast kan een gedetineerde zich met allerlei maatschappelijke problemen wenden tot het BSD, bijvoorbeeld met een verzoek om een keer extra bezoek te ontvangen in verband met persoonlijke problemen. Het BSD zal de directeur die daarover beslist dan adviseren.[6] Een probleem dat in dit kader speelt is dat hierbij de samenwerking tussen vele externe instanties nodig is, (bijvoorbeeld tussen de sociale dienst, een woningcorporatie, werkgevers etc.), terwijl deze samenwerking niet altijd even makkelijk tot stand te brengen is.

Kortgestraften met een straf tot minder dan vier maanden krijgen alleen beperkte hulp en steun. Dit vindt enkel plaats op het gebied van uitkering en inkomen, werk- en tijdsbesteding, huisvesting en identiteitspapieren, waarbij de Medewerker Maatschappelijke Dienstverlener (mmd-er) een sleutelrol speelt in het onderhouden van de contacten met de betreffende instanties. In 2017 heeft de RSJ zich in dit kader kritisch uitgelaten, waarin hij stelt dat het kwalijk is dat een grote groep (kortgestrafte) justitiabelen niet bereikt wordt met re-integratieactiviteiten. Hoewel de kortere detentieduur bij deze groep in de praktijk wordt aangevoerd als argument om te stellen dat re-integratie minder goed werkt, stelt de RSJ dat deze groep vergelijkbare problemen heeft met betrekking tot basisvoorwaarden in vergelijking met de overige justitiabelen. Bovendien is de kans op recidive bij deze groep zeker niet kleiner.[7]

Sociale zorg kan ook worden verleend door externe hulpverleners die niet zijn aangesteld als reclasseringsmedewerker in een door het Ministerie erkende reclasseringsinstelling. Deze externe hulpverleners werken bij niet-justitie gebonden organisaties, die zich ten doel stellen maatschappelijke hulp en diensten te verlenen, onder meer aan justitiabelen. Hier vallen ook vrijwilligersorganisaties onder op het terrein van hulpverlening en belangenbehartiging van justitiabelen.

Verder valt iedere p.i. onder het Nederlands instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat weer valt onder de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Het NIFP heeft onder meer als werkzaamheden het verkrijgen van rapportage over de gedetineerde ten behoeve van justitie, het verzorgen van klinische observatie en het verlenen van hulp aan justitiabelen die verschijnselen van een psychische stoornis vertonen. In opdracht van het NIFP wordt in p.i’s psychologische en psychiatrische zorg verleend aan justitiabelen die dit nodig hebben. Psychiatrische hulp wordt verleend in het kader van het recht op een goede medische verzorging.[8]

Sociale verzorging en hulpverlening in een justitiële jeugdinrichting (jji)
In artikel 48 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) staat het recht op verzorging en hulpverlening van de jeugdige voorop. Deze zorg wordt voornamelijk verleend door gedragsdeskundigen die al dan niet aan de inrichting verbonden zijn. De directeur wordt geacht binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkheid aan die gedragsdeskundigen en maatschappelijk werkers medewerking te verlenen voor de uitoefening van die taak. Artikel 48 lid 3 Bjj ziet op de niet medisch geïndiceerde overbrenging van de jeugdige. Het kan hierbij gaan om een regelmatig bezoek aan de jeugd-GGZ, maar ook om een langduriger verblijf in een verslavingskliniek.

Bij het bepalen van de omvang van de sociale verzorging en hulpverlening bij de justitiële jeugdinrichtingen geldt uitdrukkelijk het belang van de opvoeding van de ingeslotenen. Daarnaast dient ook hier de zorgverlening gedurende het verblijf te zijn gericht op de voorbereiding op de terugkeer in het maatschappelijk leven.[9] Daarom wordt binnen de jji’s gewerkt met diverse methodieken en gedragsinterventies, die gericht zijn op het ontwikkelen van competenties en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven. Ook wordt er hierbij aandacht besteed aan het ontwikkelen van moreel besef en het aanleren van verantwoordelijk gedrag.

De afgelopen jaren is het aantal jji’s fors in aantal gedaald. De reden die hiervoor wordt gegeven is dat de capaciteitsbehoefte is afgenomen; in veel jji’s is er sprake van leegstand.[10] Dit levert echter ook nadelen op waardoor de kwaliteit van de nazorg in het geding kan komen. De nazorg moet uit een breed scala aan mogelijkheden bestaan: individuele en/of gezinsbehandeling, hulp bij allerlei sociale problemen en omgang met financiën, begeleiding bij scholing en (het vinden van) werk en woonbegeleiding. Dit is alleen mogelijk als de inrichting en de verschillende bij de nazorg betrokken instanties (jeugd-GGZ, reclassering, school etc.) dicht bij elkaar in de buurt liggen. Van belang is daarnaast dat er een goede regie is tussen de verschillende instanties. Dit wordt bemoeilijkt door de daling van het aantal jji’s.[11]

Sociale verzorging in de tbs-inrichting
De afdeling maatschappelijk werk in de tbs-inrichting is de verbinding tussen het behandelteam in de inrichting en de contacten van de verpleegde buiten de inrichting en tussen deze contacten en de verpleegden zelf. Een maatschappelijk werker geeft in dit kader regelmatig voorlichtingen aan familieleden. Ook biedt de maatschappelijk werker ondersteuning aan de verpleegde in verband met zijn eigen familierelaties. Hierbij zijn ook religie, cultuur en eventuele problemen binnen het gezin van belang.

Als de verpleegde de inrichting binnenkomt, doet de maatschappelijk werker een milieuonderzoek waarbij er inzicht wordt verkregen in de levensgeschiedenis van de verpleegde. Dit kan van groot belang zijn voor later te nemen beslissingen, waaronder bijvoorbeeld verlof. De maatschappelijk werker zorgt ook voor controles achteraf op verloven en voor de evaluaties daarvan. Deze afdeling verzorgt ook de sociale dienstverlening, zoals het hulp bieden bij onder andere uitkeringen, huisvesting, scholing en stage. Regelmatig werken maatschappelijk werkers in het kader van bemiddelingsprojecten samen met Perspectief Herstelbemiddeling en Slachtofferhulp Nederland. In zo’n traject komen slachtoffer en dader met elkaar in contact, wat beide partijen kan helpen in de verwerking of het herstel. Beide partijen kunnen hierdoor een volgende stap zetten om herhaling te voorkomen.[12]

Resocialisatie van de verpleegde is uiteindelijk een van de doelstellingen bij de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Tbs-inrichtingen beschikken vaak over een extern gerichte resocialisatie-afdeling, waarin men kan worden geplaatst op grond van een specifiek, individueel afgestemd resocialisatieplan. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de verpleegde gaat wennen aan het leven in de vrije samenleving.[13]

Op 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg in werking getreden. In hoofdstuk 9 van deze wet zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op ‘personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie’. Deze bepalingen kunnen van belang zijn voor de resocialisatie van deze personen.[14]

Aangifte in detentie

Indien een justitiabele aangifte wenst te doen tijdens zijn of haar verblijf in detentie, dient de directeur dit op grond van zijn zorgplicht mogelijk te maken.[15] Er bestaan verschillende mogelijkheden om aangifte te doen tijdens het verblijf in detentie. Justitiabelen kunnen een afspraak maken in het re-integratiecentrum om daar telefonisch of digitaal aangifte te doen. In bepaalde gevallen kan de politie naar de inrichting komen om de aangifte op te nemen. Meer informatie over het doen van aangifte kunt u vinden in de factsheet aangifte in detentie


-------------------------------------------
[1] Artikel 43 Pbw, artikel 48 Bjj en artikel 43 Bvt.
[2] Hoofdstuk 6.9, p. 299 van ‘Nederlands detentierecht’, Prof. mr. C. Kelk en prof. dr. M. Boone, Deventer 2015.
[3] Zie https://mens-en-samenleving.infonu.nl/regelingen/63490-penitentiair-programma-pp-in-laatste-fase-gevangenisstraf.html.
[4] Hoofdstuk 6.9, p. 300 van ‘Nederlands detentierecht’, Prof. mr. C. Kelk en prof. dr. M. Boone, Deventer 2015.
[5] Zie https://www.exodus.nl/.
[6] Idem.
[7] Zie het advies van de RSJ ‘Van detineren naar re-integreren’. Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-820220.pdf
[8] Zie voor meer informatie https://www.nifp.nl/.
[9] Memorie van Toelichting bij de artikel 48 Bjj.
[10] Zie https://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-voorziening/Justitiele-jeugdinrichting-(JJI).
[11] Er is bijvoorbeeld veel kritiek geweest op de sluiting van jji Amsterbaken in 2015, waarbij zorgen zijn geuit over de re-integratiemogelijkheden van jeugdigen. 
[12] Zie https://www.perspectiefherstelbemiddeling.nl/Iets-voor-mij/Wat-doe-je-eraan/.
[13] Artikel 2 lid 1 Bvt.
[14] ’De Wvggz: doordacht of verdwaald?’,  mr. dr. E.H. Hulst, tijdschrift gezondheidsschade, milieuschade en aansprakelijkheidsrecht,  nummer 1, maart 2020, p. 8.
[15] RSJ 13 augustus 2013, 13/1271/GA