Sla inhoud over

Disciplinaire straffen jeugdigen

NB: In deze tekst wordt regelmatig verwezen naar jurisprudentie van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) die ziet op de toepassing van het beklagrecht dat is geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit wordt alleen gedaan wanneer de regeling in de Pbw vergelijkbaar is met de regeling in de Bjj en er geen jurisprudentie over de Bjj-regeling gepubliceerd is. In een dergelijk geval kan naar analogie aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die ziet op de regeling in de Pbw.


De directeur van de inrichting kan op grond van artikel 54 lid 1en 55 lid 1van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Bjj) disciplinaire straffen opleggen. De directeur kan dit doen als de jeugdige feiten begaat die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of als de feiten onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.


Disciplinair strafbare feiten

Voor de oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de jeugdige een strafbaar feit heeft begaan in de zin van de Bjj. Het enkele vermoeden dat de jeugdige een strafbaar feit gaat plegen, is onvoldoende voor oplegging van een disciplinaire straf.[1] Ook is opleggen van een disciplinaire straf onredelijk en onbillijk wanneer niet is gebleken dat de jeugdige kennis had van, heeft meegewerkt aan of heeft deelgenomen aan strafbare feiten, anders gezegd: als hem geen verwijt te maken valt.[2] In een dergelijk geval kan soms wel een ordemaatregel worden opgelegd, maar geen straf.[3] Meer informatie hierover is te vinden in het dossier Ordemaatregelen.


Wat is een strafbaar feit in de zin van de Bjj?

De wet bevat geen opsomming van strafbare feiten. Volgens artikel 54 lid 1 Bjj moet het gaan om ‘feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming’. Per geval zal moeten worden uitgemaakt welk gedrag disciplinair kan worden bestraft en welk gedrag niet. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie van de RSJ volgt dat bijvoorbeeld het weigeren van een urinecontrole, het ’s nachts veroorzaken van geluidsoverlast, het bezit van contrabande en het roken op cel en het betrokken raken bij een ruzie in de inrichting kunnen worden aangemerkt als feiten waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd. [4]


Strafbare feiten in de zin van de Bjj en/of ‘gewone’ strafbare feiten

Als een gedetineerde een ‘gewoon’ strafbaar feit begaat (een misdrijf of overtreding), kan de directeur aangifte doen bij de politie en wordt het feit volgens de strafrechtelijke weg afgedaan. Soms is een bepaalde gedraging zowel een ‘gewoon’ strafbaar feit als een strafbaar feit in de zin van de Bjj, zoals bijvoorbeeld bij een vechtpartij. In ernstige gevallen zal dan aangifte worden gedaan bij de politie, maar in minder ernstige gevallen kan het bij een disciplinaire bestraffing van de dader blijven.


Verwijtbaarheid
Niet alleen degene die het strafbare feit heeft begaan kan disciplinair worden bestraft. Ook medeplegen, uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid, als bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht, kunnen disciplinair worden bestraft. Collectieve bestraffing is daarentegen niet mogelijk. De RSJ heeft bepaald dat voor het opleggen van een disciplinaire straf individuele verwijtbaarheid vereist is. Een justitiabele kan niet worden gestraft voor medeverantwoordelijkheid als er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit.[5]


Bewijs: het schriftelijke verslag

Als de directeur zelf niet aanwezig was, zal hij het bewijs van het strafbare gedrag vooral ontlenen aan het schriftelijke verslag (of rapport) dat over de gebeurtenis is opgemaakt door het personeel dat getuige is geweest van de feiten (artikel 54 lid 1 Bjj). Vanwege de gevolgen, die voor een justitiabele zeer ingrijpend kunnen zijn (denk bijvoorbeeld aan een strafcelplaatsing en intrekken van eerstvolgende verlof), is het van groot belang dat de feitelijke gang van zaken in het verslag nauwkeurig, volledig en waarheidsgetrouw is opgeschreven.[6] 


Soms staat in het schriftelijk verslag vermeld dat dit naar ambtseed is opgemaakt. De RSJ heeft in een uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw): “In het Wetboek van Strafvordering is een expliciete regeling opgenomen voor het op ambtseed opmaken van verslagen door opsporingsambtenaren. Een dergelijke regeling is er niet in de Pbw en de beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt.”[7] De RSJ heeft in een andere uitspraak nogmaals geoordeeld dat dergelijke verslagen ‘slechts’ naar waarheid zijn opgemaakt en niet op ambtseed.[8]


Voor het opleggen van een disciplinaire straf dient de directeur de overtuiging te hebben dat de justitiabele het te bestraffen feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Deze overtuiging dient te berusten op feiten en omstandigheden die in redelijkheid aannemelijk worden geacht. De directeur moet dan ook motiveren waarom hij een disciplinaire straf oplegt. Het penitentiaire 'strafblad' mag een rol spelen bij het bepalen van de strafmaat.[9] Tijdens de beoordeling van een directeursbeslissing in een klachtzaak, is de beklagcommissie en in beroep de beroepscommissie, vrij in het kiezen van bewijsmiddelen en de waardering daarvan. Voor meer informatie hierover en over het (bewaren van) camerabeelden die zijn gebruikt ter ondersteuning van de oplegging van een disciplinaire straf verwijzen wij u graag naar het dossier Beklagprocedure.    


Oplegging straf voorbehouden aan de directie

Het opleggen van een disciplinaire straf is op grond van artikel 4 van de Bjj voorbehouden aan de directeur of diens vervanger. De reden hiervoor is het ingrijpende of verstrekkende karakter van deze beslissingen. De Minister wijst personen aan als plaatsvervanger van de directeur (artikelen 3b lid 3en 3c lid 2 Bjj). Deze plaatsvervangers zijn belast met een algemene beheersbevoegdheid. Voorwaarde voor hun functie is dat ze, voor een onbevooroordeelde en evenwichtige oplegging van een disciplinaire straf op afstand staan van de gebeurtenissen.[10] Het aanwijzen van personen zoals het hoofd beveiliging of afdelingshoofden als plaatsvervangend directeur, met uitsluitend de bedoeling om het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen mogelijk te maken, is volgens de RSJ niet de bedoeling.. Personen met een dergelijke beperkte aanwijzing zijn volgens vaste jurisprudentie van de RSJ onbevoegd om tot het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen te beslissen.[11] Ook het machtigen van lagere ambtenaren of medewerkers door de directie om straffen op te leggen is niet toegestaan.[12]


Procedure
Rapport aanzeggen

Indien een personeelslid constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, zegt hij de jeugdige een rapport aan (artikel 54 lid 1 Bjj). Het personeelslid dient in het rapport aan te geven dat hij de gebeurtenissen aan de directeur zal rapporteren. Als aan een justitiabele niet wordt meegedeeld dat er een schriftelijk verslag aan de directie zal worden gedaan, terwijl op grond van een dergelijk verslag later wel een disciplinaire straf wordt opgelegd, heeft dat tot gevolg dat een klacht tegen die beslissing om formele redenen gegrond moet worden verklaard.[13] Een rapport of schriftelijk verslag kan worden aangezegd en opgemaakt door een medewerker als bedoeld in artikel 1 sub j van de Bjj. Het kan dan bijvoorbeeld ook gaan om een in de keuken werkzame medewerker van de catering, een medewerker van de inrichtingswinkel of een geestelijk verzorger.[14]
Een schriftelijk verslag moet in principe altijd worden opgemaakt door de medewerker die het voorval waarnam.[15] 
In de beginselenwetten is geen termijn genoemd voor het aanzeggen en op de hoogte stellen van de directeur. In de jurisprudentie wordt daarom aansluiting gezocht bij de termijn van uitreiking van de schriftelijk mededeling, zijnde onverwijld. Een termijn van drie dagen is in ieder geval te lang.[16] Maar ook het geval waarin een verslag anderhalf uur later werd aangezegd, werd te laat bevonden.[17] Een en ander is dus altijd afhankelijk van de omstandigheden van het geval.      

Bewaardersarrest
De jeugdige kan door een personeelslid of medewerker, in afwachting van de afhandeling van zijn aangezegde en opgemaakte schriftelijke verslag door de directie, worden afgezonderd in afzonderingscel op grond van zogenoemd ‘bewaardersarrest’ voor ten hoogste 15 uur (artikel 25 lid 4 van de Bjj). Dit kan alleen indien de gedraging een onverwijlde tenuitvoerlegging van afzondering noodzakelijk maakt. De genoemde 15 uren betreffen klokuren. Dit betekent dat de tijd direct ingaat bij het insluiten of afzonderen en ook doorloopt in de uren dat een jeugdige is ingesloten voor bijvoorbeeld de nacht.[18] Indien de directeur beslist tot het niet opleggen van een disciplinaire straf eindigt de afzondering (bewaardersarrest) van de jeugdige direct. Indien de directeur wel beslist tot het opleggen van een disciplinaire straf, gaat het bewaardersarrest over in de disciplinaire straf.[19] Er is geen rechtsregel op grond waarvan de duur van het bewaardersarrest in mindering moet worden gebracht op de vervolgens opgelegde disciplinaire straf.[20] Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het ‘bewaardersarrest’, gelet op de context waarin dit wordt opgelegd, namelijk vooruitlopend op een door de directeur te nemen beslissing over een ordemaatregel of een disciplinaire straf, te worden opgevat als een namens de directeur genomen beslissing waartegen beklag open staat.[21] Soms krijgen jeugdigen een zogenaamd ‘time-out’ opgelegd. Dit kan als een kortdurend bewaardersarrest worden gezien als bedoeld in artikel 25 lid 2 Bjj.[22]


Horen
De directeur leest het verslag van de medewerker en moet, voordat hij beslist over het opleggen van een straf en/of voor het einde van de 15 uur dat de gedetineerde afgezonderd is, de jeugdige horen (artikel 61 lid 1, Bjj). Voor overschrijding van de termijn van 15 uur is het afwezig zijn van de directeur in de inrichting geen verschoonbare reden. Een justitiabele kan door de directeur namelijk ook telefonisch worden gehoord.[23] Wordt de jeugdige niet tevoren gehoord, dan wordt een klacht over de bestraffing formeel gegrond verklaard. Een directeur kan het horen van een jeugdige niet overlaten aan een ander personeelslid, maar moet dit zelf doen.[24]Indien de directeur een justitiabele in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, maar dat horen niet plaatsvindt door toedoen van de jeugdige, is voldaan aan de hoorplicht.[25] In een zaak waar een jeugdige herhaaldelijk ‘migraine’ antwoordde toen hij kon worden gehoord en het horen daarop niet heeft plaatsgevonden, was de RSJ van oordeel dat de hoorplicht niet geschonden was. [26] 


Indien de directeur optreedt op grond van eigen waarneming van strafwaardig gedrag, kan de directeur een disciplinaire straf opleggen zonder dat van dat gedrag rapport is aangezegd en opgemaakt (artikel 54 lid 3Bjj). Voordat de disciplinaire straf wordt opgelegd, dient de jeugdige wel door de directeur te worden gehoord.


Uitreiken beschikking

De directeur geeft de jeugdige van zijn beslissing tot strafoplegging zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling. De RSJ oordeelde dat als de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet of niet onverwijld aan de jeugdige wordt uitgereikt een beroep om die reden gegrond is.[27] De feitelijke uitreiking behoeft niet door de directeur zelf te geschieden.


Op grond van artikel 62 lid 1van de Bjj moeten de reden van de disciplinaire straf en de datum worden vermeld in de beschikking en moet de beschikking zijn ondertekend door de directeur. Daarnaast staat in de beschikking altijd de duur van de disciplinaire straf vermeld. In de beschikking staat ook vermeld of de jeugdige is gehoord. Tot slot staat vermeld dat de jeugdige beklag kan instellen tegen de beslissing; de termijn waarbinnen hij dit beklag moet instellen (zeven dagen) en de mogelijkheid heeft om hangende de uitspraak op het klaagschrift te verzoeken om de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen (artikel 62 lid 4, Bjj).


Een beschikking is onvoldoende gemotiveerd als daarin slechts staat dat de justitiabele door zijn gedrag de rust en orde heeft verstoord. Duidelijk aangegeven moet worden om welk soort gedrag het gaat.[28]


Tenuitvoerlegging
De straf dient na oplegging onverwijld ten uitvoer te worden gelegd. Daarvan is ook nog sprake als de straf in verband met het ondergaan van een andere straf onmiddellijk na afloop van die straf wordt ondergaan.[29] De zorgvuldigheid vereist dat de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan beslist over het opleggen van een disciplinaire straf en dat de afhandeling binnen 24 uur na het aanzeggen van het verslag plaatsvindt.[30]

De straf mag niet ingaan op een datum die ligt vóór de dag waarop de straf is opgelegd.[31] Straffen met terugwerkende kracht is in strijd met de wet.[32]. De eenmaal opgelegde disciplinaire straf mag daarnaast niet achteraf worden gewijzigd ten nadele van de justitiabele.[33]


Strafsoorten in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

De directeur kan op grond van artikel 55 lid 1 van de Bjj, de navolgende disciplinaire straffen (limitatief) opleggen:

  • Opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder. Indien de disciplinaire straf een afzondering langer dan 24 uur inhoudt, worden de Commissie van Toezicht, de inrichtingsarts, de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders terstond van deze afzondering op de hoogte gebracht. De RSJ acht het aanbevelingswaardig om een strafcel met enige aankleding aan te bieden, maar ziet hiertoe geen wettelijke verplichting.[34]
  • Ontzegging van bezoek van een bepaald persoon of bepaalde personen voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met het bezoek van die persoon of personen. In een klacht oordeelde de beklagcommissie oordeelde dat de disciplinaire straf van ontzegging van het bezoek niet aan de jeugdige kon worden opgelegd, aangezien het feit niet plaatsvond in verband met het bezoek.[35]
  • Uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.
  • Weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof. Een disciplinaire straf tot intrekking van het verlof over een langere periode is in strijd met de wet.[36]
  • Geldboete tot een bedrag van ten hoogste het zakgeld, bedoeld in artikel 51, derde lid, Bjj van één week.

De directeur kan besluiten meer dan een straf op te leggen (artikel 55 lid 3 Bjj). Het is hierbij wel van belang dat een straf van opsluiting in een strafcel of andere verblijfsruimte en een straf tot uitsluiting van deelname aan activiteiten samen niet meer dan vier dagen mogen duren voor jeugdigen tot zestien jaar en zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.


Cameratoezicht
Een jeugdige aan wie een disciplinaire straf van opsluiting in strafcel is opgelegd, kan onder cameratoezicht worden geplaatst, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige dit noodzakelijk maakt (artikel 55a Bjj). De directeur vraagt voorafgaand aan deze beslissing advies aan de gedragsdeskundige of de inrichtingsarts. Indien het advies niet afgewacht kan worden, kan de directeur het cameratoezicht direct instellen en vraagt hij dit advies zo spoedig mogelijk na deze beslissing. Zie hierover ook het dossier over Cameratoezicht .


Rechten tijdens het verblijf in een strafcel 

Luchten
Gedurende het verblijf in een strafcel op grond van een disciplinaire straf, neemt de jeugdige niet deel aan activiteiten. Hierop geldt als enige wettelijke uitzondering het recht op het dagelijks verblijf in de buitenlucht (artikel 53 lid 5Bjj). Dit dagelijkse uur luchten zal veelal wel plaatsvinden in een luchtkooi, die zich in iedere inrichting op de afzonderingsafdeling bevindt. De jeugdige lucht daar alleen en niet gezamenlijk met andere jeugdigen die op de strafafdeling verblijven. In de meeste gevallen is dit voor de jeugdige die in de afzondering verblijft ook het enige moment dat hij mag roken. Voor meer informatie hierover verwijzen wij u graag naar het dossier Luchten.


Contact buitenwereld

De directie kan tijdens het verblijf van de jeugdige in de strafcel het contact met de buitenwereld beperken of uitsluiten. Voor contact met de raadsman en andere geprivilegieerde contacten gelden aparte bepalingen, zie artikel 42, 43, lid 7  en artikel 44 lid 4 van de Bjj. Dit houdt feitelijk in dat de jeugdige bezoek en post kan ontvangen van diens rechtsbijstandverlener terwijl hij in de strafcel verblijft. Hij kan tevens bellen met diens  rechtsbijstandverlener indien de noodzaak en gelegenheid hiertoe bestaat.


Strafduur
 
De directie mag nooit langer straffen dan de maximum strafduur van vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en de maximum strafduur van zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder (artikel 55 van de Bjj).


Beoordeling van de straf

Bij beoordeling van de strafmaat dient de beklagrechter een zekere terughoudendheid in acht te nemen. Vanwege het punitieve karakter van een disciplinaire straf, reikt de toetsing wel verder dan enkel een marginale toetsing. De beklagcommissie toetst of het aannemelijk is dat klager de verweten gedraging heeft begaan en daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld en, daarnaast, of de opgelegde straf redelijk en billijk is gelet op de alle omstandigheden en belangen.[37] In vergelijkbare gevallen dient een vergelijkbare straf te worden opgelegd. De beroepscommissie kan onderzoek doen naar verschillen tussen in vergelijkbare gevallen opgelegde disciplinaire straffen.[38]

(On)voorwaardelijk straffen

Een onvoorwaardelijk opgelegde straf kan op grond van artikel 57 Bjj door de directie geheel of ten dele voorwaardelijk worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke straf kan tevens worden omgezet in een voorwaardelijke straf. De proeftijd bedraagt ten hoogste twee maanden en gaat in op de dag volgend op de dag waarop de straf wordt opgelegd. Gedurende de proeftijd mag er niet opnieuw een feit worden begaan waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd. De directeur kan nog andere, bijzondere voorwaarden aan het gedrag van de jeugdige stellen. Deze bijzondere voorwaarden moeten worden vermeld in de beschikking als bedoeld in artikel 61 lid 1 Bjj. Van een voorwaardelijke straf kan geen schorsing worden gevraagd.


Cumulatie

De beginselwetten kennen geen verbod tot cumulatie van straf en maatregel. De duur van de ordemaatregel hoeft in beginsel dan ook niet te worden afgetrokken van de duur van de straf.[39] De wet kent geen mogelijkheid van omzetting van een disciplinaire straf in een ordemaatregel.[40]  Ook kennen de beginselwetten, anders dat het Wetboek van Strafrecht, geen aftrekregeling van de tijd die een justitiabele in afzondering heeft doorgebracht in afwachting van de afhandeling van een rapport. Wel kan de directeur bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf rekening houden met de tijd die een justitiabele reeds in afzondering heeft verbleven.[41]

[1] RSJ 20 november 2015, 15/2751/GA en 13 februari 2015, 15/0419/SGA

[2] RSJ 12 april 2013, 13/0193/GA

[3] Nederlands Detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 178.

[4] Zie, respectievelijk: RSJ 23 december 2019, R-19/4724/JA; RSJ 10 februari 2020, R-19/4657JA en R-19/4658/JA; RSJ 23 februari 2021, 21/19361/JA; RSJ 27 september 2018 R-680.

[5] RSJ 8 juni 2010, 10/0066/GA

[6] RSJ 16 oktober 2012, 12/1567/GA

[7] RSJ 4 juni 2015, 15/0636/GA

[8] RSJ 31 maart 2016, 15/3447/GA

[9] RSJ 23 november 2015 15/2167/GA en 19 juli 2004 04/0868/GA

[10] RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA

[11] RSJ 3 december 2012, 12/2018/GA

[12] RSJ 19 december 2005, 05/2292/GA en 29 juli 2002, 02/1013/GA

[13] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA

[14] RSJ 28 januari 2002, 01/1940/GA, 6 januari 2003, 02/0971/GA en 6 oktober 2012, 12/1567/GA

[15] RSJ 18 februari 2008, 07/3199/GA

[16] RSJ 15 oktober 2013, 13/3356/SGA

[17] RSJ 13 februari 2017, 16/3555/GA

[18] KC 12 april 2011, 2011/038

[19] KC 12 april 2011, 2011/038

[20] RSJ 23 februari 2016, 15/3912/GA

[21] RSJ 14 juli 2017, 16/3933/GA

[22] RSJ 10 februari 2006, 05/2329/JA

[23] RSJ 23 september 2013, 13/2116/GA

[24] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA

[25] RSJ 20 augustus 2015, 15/0963/TA

[26] RSJ 23 februari 2021, R-20/7897/JA

[27] RSJ 23 december 2019, R-19/4724/JA

[28] RSJ 18 juli 2017, 16/3941/GA

[29] H. Cremers, G. de Jonge en J. Serrarens, Bajesboek online, p. 216.

[30] RSJ 28 april 2017, 16/4280/GA

[31] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA

[32] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA

[33] RSJ 24 augustus 2011, 11/0719/GA

[34] RSJ 10 februari 2020, R-19/4657JA en R-19/4658/JA

[35] KC 26 juni 2017, 2017/034

[36] RSJ 8 november 2019, R-19/3895/JA

[37] RSJ 12 mei 2011, 10/3334/GA

[38] RSJ 5 juni 2015, 15/1743/SGA

[39] RSJ 26 maart 2009, 08/2760/GA

[40] RSJ 5 augustus 2005, 05/1023/GA

[41] RSJ 26 augustus 2013, 13/1709/GA