Sla inhoud over

Cameratoezicht ter beschikking gestelden

Het plaatsen van een verpleegde onder cameraobservatie is, volgens artikel 34a Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (hierna: Bvt), mogelijk als dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de verpleegde noodzakelijk is en de verpleegde in afzondering of separatie verblijft.


De Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: RSJ) heeft geoordeeld dat het cameratoezicht moet worden gestopt als de noodzaak daartoe wegvalt.[1] Ook heeft de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming geoordeeld dat een beslissing tot toepassing van cameraobservatie enkel kan worden opgelegd ter bescherming van de verpleegde en niet ter bescherming van anderen dan de verpleegde.[2] Ook kan van belang zijn dat er voordat cameratoezicht wordt toegepast, eerst wordt gekeken naar minder ingrijpende maatregelen.[3]

Naast de genoemde beschermingsgrond moeten de gronden die een verblijf in afzondering of separatie rechtvaardigen, ook aanwezig zijn.[4] Een verpleegde kan afgezonderd of gesepareerd worden met het oog op de belangen genoemd in art. 32 lid 1 Bvt:

  • de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
  • de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;
  • de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.


In een uitspraak van RSJ op 20 mei 2022 was gebleken dat bij de verpleegde contrabanden aanwezig waren. Verder vertoonde de verpleegde opmerkelijk gedrag, sloeg de drugshond bij hem aan en gedroeg de verpleegde zich grensoverschrijdend. Op basis van deze omstandigheden is de verpleegde vervolgens onder cameratoezicht geplaatst. De gronden die door de directeur werden aangevoerd voor het opleggen van cameratoezicht waren het feit dat er mogelijke gezondheidsrisico’s voor de klager zouden ontstaan en het feit dat het gebruik of de handel in drugs in een instelling een gevaar voor de orde en veiligheid op kon leveren. De RSJ oordeelde dat de beslissing van de directeur dan ook niet onredelijk of onbillijk was. De maatregel werd namelijk beëindigd nadat het gevaar en de noodzaak wegvielen.[5]

Advies van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater of van een aan de inrichting verbonden arts

Voordat de directeur van de inrichting beslist tot cameratoezicht moet hij advies inwinnen van de voor de behandeling van de verpleegde verantwoordelijke psychiater of een aan de inrichting verbonden arts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een betrokkene die suïcidaal is en waarbij het advies niet kan worden afgewacht.[6] In zo’n geval wint het hoofd van de inrichting wel zo snel mogelijk advies in ná zijn beslissing.

Niet in alle gevallen lijkt rechtstreeks/direct contact tussen de arts en betrokkene en/of het hoofd van de inrichting noodzakelijk. Door de RSJ is bepaald dat met het vooraf telefonisch contact opnemen met de behandelend psychiater, voldaan is aan dit vereiste.[7]


Formele vereisten
De artikelen 53 en 54 Bvt bepalen dat de verpleegde wordt gehoord voordat de beslissing tot cameratoezicht wordt genomen. Daarnaast ontvangt de verpleegde onverwijld een schriftelijke mededeling die is gedagtekend en ondertekend. Deze formele eisen worden over het algemeen strikt geïnterpreteerd door de RSJ. Zo moet de mededeling in de regel binnen 24 uren zijn uitgereikt en wordt met een groepsgesprek niet voldaan aan de individuele hoorplicht.[8]

In een uitspraak op 8 juli 2022 heeft de RSJ geoordeeld dat het beroep en onderliggend beklag tegen cameratoezicht gegrond was, omdat klager niet gehoord was en omdat er geen advies was ingewonnen van de gedragsdeskundige of inrichtingsarts. De verpleegde heeft hiervoor een tegemoetkoming van 90 euro ontvangen.[9]


Duur van het cameratoezicht
De lengte van de maatregel van cameratoezicht houdt verband met de duur van het verblijf in afzondering of separatie. Artikel 34 lid 2 en 4 Bvt bepalen daarover dat de duur ten hoogste 4 weken bedraagt, eventueel met schriftelijke machtiging van de Minister te verlengen voor ten hoogste 4 weken. Schending van dit voorschrift leidt naar het oordeel van de beroepscommissie tot gegrondverklaring van een klacht.[10] Het ontbreken van de machtiging is naar het oordeel van de beroepscommissie zodanig ernstig dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat de afzondering daardoor niet kon worden verlengd.

In een uitspraak op 9 juli 2009 werd door de RSJ geoordeeld dat de lange duur van de maatregel niet onredelijk lang was, omdat er dagelijks werd gekeken of het nog verantwoord was de verpleegde meerdere malen uit te sluiten en of de maatregel eventueel beëindigd moest worden. In een recentere beslissing oordeelde de RSJ dat uit artikel 34 Bvt, noch uit artikel 34a Bvt volgt dat de voortduring van de maatregelen dagelijks door een psychiater moet worden getoetst. De Bvt vereist enkel dat voordat wordt beslist tot toepassing van separatie en cameratoezicht, een advies van een psychiater moet worden ingewonnen.[11]


Beklag en schorsing
Op grond van artikel 57 lid 6 Bvt staat tegen de beslissing tot het toepassen van cameraobservatie op grond van artikel 34a lid 1 beklag open. Artikel 64 Bvt schept de mogelijkheid voor een klager om, hangende de uitspraak op het klaagschrift, schorsing te verzoeken van het cameratoezicht.

__________________________________________________________________________________________

[1] RSJ 7 maart 2016, 15/4286/TA. Zie ook RSJ 22 juli 2021, 21/20021/TA.

[2] RSJ 21 januari 2019, 18/596/TA.

[3] RSJ 15 november 2016, 16/2475/TA.

[4] Memorie van toelichting 2003-2004, 29 413 nr. 3 p. 2.

[5] RSJ 20 mei 2022, 21/24515/TA.

[6] C. Cleiren en M. Verpalen, Tekst en commentaar 2014, p. 2338 (art. 34a Bvt).

[7] RSJ 19 juli 2010, 10/0612/TA.

[8] RSJ 8 juli 2009, 09/0716/TA.

[9] RSJ 8 juli 2022, 21/20132/GA en 21/20133/GA.

[10] RSJ 5 juli 2021, R-20/8436/TA.

[11] RSJ 12 september 2016, 16/2157/TA.