Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2008/068

Datum uitspraak:
26/03/2008
Artikel:
36 Pbw, 37 Pbw, Regeling geprivilegieerde post voor gedetineerden
Samenvatting:
Klacht richt zich tegen het openen van post van klagers advocaat zonder toestemming in strijd met artikel 36 jo 37 Pbw. Beklagrechter stelt vast dat het poststuk niet is aangeleverd door de advocaat conform de Regeling geprivilegieerde post voor gedetineerden. Klacht ongegrond.
Uitspraak:

De alleensprekende beklagrechter heeft kennis genomen van het op 26 maart 2008 bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van

….., verder te noemen klager.

Het klaagschrift, gedateerd op 21 maart 2008, is gericht tegen het openen van post van klagers advocaat.

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld ter zitting van 16 april 2008 in het bijzijn van klager en de unitdirecteur dhr. ………

Het standpunt van klager
Klager is het er niet mee eens dat post van zijn advocaat, duidelijk aan hem gericht, meermalen door het personeel is geopend. Klager begrijpt niet waarom dit steeds gebeurd. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft klager een envelop meegenomen naar de beklagzitting waarin een brief van zijn advocaat zat en welke aldus klager reeds geopend was toen hem de post overhandigd werd. Klager meent dat post van een advocaat, gericht aan een cliënt, nooit geopend mag worden.

Het standpunt van de directie
De directeur geeft klager gelijk wanneer hij stelt dat post van een advocaat niet geopend mag worden. De directeur stelt dat dit in beginsel ook niet gebeurd. Dit is anders als de post aan een cliënt niet goed wordt aangeleverd. De afspraak is namelijk dat advocaten hun post aan cliënt in een envelop doen, en vervolgens die envelop in een andere envelop met daarbij een memo dat de bijgevoegde envelop voor zijn/haar cliënt bestemd is.

De beoordeling
Klager heeft zijn beklag binnen de wettelijke termijn gedaan en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat zijn klaagschrift ontvankelijk is.

Op grond van art. 36 jo. 37 lid 1 Pbw mag de directeur post afkomstig van de advocaat van een gedetineerde niet openmaken. Art. 37 lid 3 Pbw heeft voorts de mogelijkheid aan de Minister gegeven om nadere regels te stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door onder andere rechtsbijstandverleners. Deze nadere regels zijn neergelegd in de regeling geprivilegieerde post gedetineerden. Het eerste lid van art. 3 van deze regeling bepaald dat een advocaat zijn brief aan cliënt in een gesloten envelop dient te doen, aan zijn cliënt te adresseren en deze vervolgens te sluiten. Deze gesloten envelop dient de advocaat in een andere envelop te voegen en de buitenste envelop te adresseren aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven. Lid 4 bepaald vervolgens dat wanneer de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een geprivilegieerd persoon, zoals de advocaat, de directeur niet gehouden is aan het bepaalde in het eerste (t/m derde) lid van dit artikel. Tot slot wijst punt 4.5.3 van de huisregels erop dat de bevoegdheid van de directeur tot het openen van poststukken van gedetineerden niet reikt tot stukken afkomstig van geprivilegieerde contacten zoals een advocaat. Om te weten dat het om dergelijke post gaat moet wel duidelijk uit het opschrift op de envelop blijken dat het advocatenpost betreft.

Klager beklaagt zich erover dat meermalen de post van zijn advocaat is opengemaakt.

Of in alle gevallen de post al dan niet goed was aangeleverd kan de beklagrechter niet meer vaststellen. Wel heeft de beklagrechter het poststuk kunnen bekijken welke klager meebracht naar zitting ter ondersteuning van zijn stelling. De beklagrechter heeft na het zien van dat poststuk inderdaad kunnen vaststellen dat deze was geopend door het personeel, en hierna weer dichtgeplakt. Echter, uit dit poststuk bleek ook, door onder andere de inkomstenstempel, dat de advocaat van klager de post niet op de voorgeschreven wijze had aangeleverd. Immers, deze envelop bevond zich niet in een andere envelop met daarbij het verzoek bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. Wel heeft de advocaat in het adresvenster van de envelop vermeld dat de envelop advocatenpost betrof. De beklagrechter stelt vast dat het personeel hier kennelijk overheen heeft gelezen en de envelop derhalve toch geopend heeft. De beklagrechter acht dit spijtig, maar niet onoverkomelijk, nu klagers advocaat de post niet op de voorgeschreven en de te doen gebruikelijke wijze heeft aangeleverd. De beklagrechter zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING
De beklagrechter verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door de beklagrechter mw. mr. ………….,

bijgestaan door mw mr. ……….., secretaris, op      2008.