Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2011/036

Datum uitspraak:
25/02/2011
Artikel:
38, 51, 58 Pbw
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over de aan hem opgelegde disciplinaire straffen op 30 augustus 2010, 4 september 2010 en een opgelegde ordemaatregel op 4 oktober 2010. Klager beklaagt zich over zowel formele als materiële aangelegenheden. De beklagcommissie verklaart klacht 1 materieel ongegrond, formeel gegrond, klacht 2 gegrond, klachten 3 en 4 gegrond, klachten 5 en 6 ongegrond.
Uitspraak:

De beklagcommissie heeft gelezen de klaagschriften, ingekomen bij de commissie van toezicht op 1 september 2010, 8 september 2010, 22 september 2010, 24 september 2010 en 6 oktober 2010, van de gedetineerde:

(...), verder te noemen klager

betreffende: disciplinaire straf en ordemaatregel,

1 Het verloop van de procedure
1.1
De beklagcommissie heeft, naast de klaagschriften, kennis genomen van de volgende stukken:
- (....)

1.2
Klager is op 16 december 2010 op zijn klachten gehoord door de voorzitter van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij P.I. ... Van dat horen is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.

1.3
De mondelinge behandeling van het klaagschrift vond plaats op 18 februari 2011. Daarbij was namens de directie ..... aanwezig. Tevens was klagers raadsman, mr. ... aanwezig.

2 De standpunten
2.1 Het standpunt van klager en zijn raadsman
Zakelijk weergegeven klaagt klager over het volgende:

Klachtnummer 1
Klager klaagt over de hem opgelegde disciplinaire straf van vier dagen, ingaande 30 augustus 2010.  De straf is op 30 augustus 2010 om 14.30 uur aan klager opgelegd en op 1 september 2010 om 10.00 uur heeft hij de beschikking ontvangen, zodat deze niet onverwijld is uitgereikt.

Klachtnummer 2
Klager klaagt over de hem opgelegde disciplinaire straf van 4 september 2010 voor de duur van vijf dagen alsmede drie weken ontzegging van zijn bezoek. Klager stelt niet betrokken te zijn geweest bij de invoer van contrabande. Klager heeft niets van zijn vriendin aangenomen en er is ook niets bij hem aangetroffen. In het betreffende wetsartikel staat dat de ontzegging van het bezoek alleen opgelegd kan worden indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen. De straf is nu opgelegd voor alle bezoek en dat is onjuist.

Klachtnummer 3 en 4
Klager klaagt over de opgelegde maatregel van 4 september 2010 waarbij is bepaald dat zijn verloofde twee maanden niet op bezoek mag komen. Uit camerabeelden wordt geconcludeerd dat aan klager door een bezoekster contrabande wordt overgedragen, maar klager bestrijdt dit. Ook is er niets bij hem aangetroffen. Evenmin is te zien dat klager iets overdraagt aan een medegedetineerde. Wel zijn er bij een celgenoot verdovende middelen aangetroffen, maar dit kan geen ondersteuning vormen voor de stelling van de directie.
Klager stelt geen contact te hebben gehad met M. Wel heeft hij gezien dat M iets van zich afgooide. Hij heeft niet gezien wat dat was. Later bleek dit hasj te zijn. Klager vraagt zich af waar de camerabeelden zijn waar te zien is dat hij met M contact heeft.
De raadsman van klager geeft aan dat een collega van hem de camerabeelden heeft gezien en dat dit geen aanleiding geeft tot het maken van nadere opmerkingen.

Klachtnummer 5
Klager klaagt over de opgelegde ordemaatregel van 17 september 2010 voor de duur van zeven dagen. Hem is eerst door een bewaarder gezegd dat hij zes dagen zou krijgen en later bleek dat hij zeven dagen kreeg. Klager wil hiervoor graag excuses hebben.

Klachtnummer 6
Klager klaagt over de opgelegde maatregel van 4 oktober. Klager had twee tv's op cel staan en bij wijze van straf is een van de tv's voor een periode van vijf dagen weggenomen. Dit is echter niet in een voor beklag vatbare beslissing vastgelegd.

2.2 Het standpunt van de directie
Zakelijk weergegeven is door de directie het standpunt als volgt toegelicht.

Klachtnummer 1
Klager heeft een PIW'er verhinderd zijn werk te doen bij een incident en hem geduwd. Klager heeft een straf van vier dagen strafcel gekregen. Klager stelt te zijn geschrokken en daarom de bewaarder een duw te hebben gegeven. De uitreiking heeft te laat plaatsgevonden. Niet te achterhalen is echter waardoor de uitreiking te laat heeft plaatsgevonden. De te late uitreiking doet echter niets af aan de inhoud van de opgelegde straf.

Klachtnummer 2
Klager is betrokken geweest bij de invoer van contrabande en heeft hiervoor een straf van vijf dagen gekregen, alsmede drie weken ontzegging van zijn bezoek. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat klager over de afscheiding heen gaat, een hand in de zak van zijn bezoek stopt en iets tussen zijn benen stopt. Vervolgens keken zij beiden schichtig om zich heen. Na het bezoekmoment zijn er drugs aangetroffen. Die zijn overigens niet bij klager zelf aangetroffen. Vanuit de bezoekzaal gaan de gedetineerden naar een wachtruimte en daarna naar de fouilleringsruimte. Het kan dan ook zijn dat er in de wachtruimte iets is overgegeven van de ene aan de andere gedetineerde. Tijdens het bezoek is er de mogelijkheid om het bezoek te omhelzen, maar dit mag alleen aan het begin en het einde van het bezoekmoment en vindt plaats onder toezicht van een PIW'er.

Klachtnummer 3 en 4
De directeur heeft de camerabeelden bekeken en gezien dat klager iets uit de zak van zijn bezoekster haalt. Omdat klager stelt dat dit onmogelijk is, heeft de directeur, samen met twee collega's, de beelden nogmaals bekeken en is hij van oordeel dat de bezoekster haar hand in de rechterzak houdt, waarmee zij tegen de tafelrand gaat zitten en dat dan contrabande worden overgedragen aan klager. Om die reden is het bezoek voor de duur van twee maanden ontzegd.

Klachtnummer 5
Klager is, ondanks dat gezegd werd deze medegedetineerde met rust te laten, toch de cel van de medegedetineerde ingegaan en heeft hem, zo acht de directie aannemelijk, vol op het oog geslagen. Klager is gehoord door de directie en heeft vervolgens een straf opgelegd gekregen. De betreffende PIW'er is bevraagd, maar hij heeft niets tegen klager gezegd over de hoogte van de straf.

Klachtnummer 6
Bij klager zijn twee tv's aangetroffen. Één tv is eigendom van klager en één van de inrichting. Klager had ten onrechte een tv van de inrichting op cel. Dit toestel is verwijderd. Klager is niet gesanctioneerd en er is ook geen beschikking opgemaakt.

3  De beoordeling
3.1
Klachtnummer 1
Klager klaagt over de hem opgelegde straf van vier dagen, ingaande 30 augustus 2010, alsmede de te late uitreiking van de beschikking.

3.1.1
Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte opleggen.

Bij beslissing van 30 augustus 2010 heeft de directeur aan klager een straf van vier dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat klager een PIW´er gehinderd heeft zijn werk te doen bij een incident en hem geduwd heeft. Dit standpunt is door klager niet gemotiveerd betwist.

Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directeur met het opleggen van een straf van vier dagen cel niet onredelijkheid of onbillijkheid gehandeld. De klacht zal dan ook materieel ongegrond worden verklaard.

3.1.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, Pbw, dient de schriftelijke mededeling waarin een beslissing omtrent strafoplegging is opgenomen, onverwijld te worden uitgereikt.

Vast is komen te staan dat aan klager op 30 augustus 2010 om 14.30 uur een disciplinaire straf is opgelegd, terwijl de uitreiking op 1 september 2010 om 10.00 uur heeft plaatsgevonden. Tussen oplegging en uitreiking van de beslissing is derhalve een periode van 43,5 uren gelegen.

Gelet hierop is de beklagcommissie van oordeel dat de uitreiking niet onverwijld heeft plaatsgevonden. Het beklag zal dan ook formeel gegrond worden verklaard. Nu klager echter geen nadeel heeft ondervonden van deze te late uitreiking, zal aan hem geen tegemoetkoming worden toegekend.

3.2
Klachtnummer 2
3.2.1
Klager klaagt over de hem opgelegde disciplinaire straf van 4 september 2010 voor de duur van vijf dagen, alsmede drie weken ontzegging van bezoek.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte opleggen.

Bij beslissing van 4 september 2010 heeft de directeur aan klager een straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat klager betrokken is geweest bij een incident met betrekking tot de invoer van een handelshoeveelheid drugs.

Klager heeft die betrokkenheid gemotiveerd betwist.

De beklagcommissie overweegt dat aannemelijk geworden is dat klager zijn hand over de afscheiding heeft gelegd en zijn hand in een zak van de trui van zijn bezoekster heeft gedaan. Vervolgens is gezien dat klager iets verstopte. Klager is na het bezoek in een ruimte met andere gedetineerden geweest. Bij één van deze anderen zijn drugs gevonden. De beklagcommissie overweegt dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de drugs die bij M. zijn aangetroffen door klager zijn binnengebracht, nu uit de camerabeelden kennelijk niet valt af te leiden dat klager drugs uit de zak van zijn bezoekster heeft gehaald en bij hem ook niets is aangetroffen. Daarnaast is ter zitting door de directie verklaard dat gedetineerden en bezoekers door een zogenaamde "slang" van elkaar zijn gescheiden, maar dat bij het begroeten en afscheid nemen er weldegelijk een mogelijkheid bestaat tot lichamelijk contact, zij het onder toezicht. Niet uit te sluiten valt dat tijdens deze momenten de drugs, door anderen, zijn overgenomen. Gelet op het voorgaande acht de commissie hetgeen de directie heeft aangedragen onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat klager betrokken is geweest bij de import van drugs. Dat klager op enig moment schichtig om zich heen heeft gekeken doet hier niet aan af.

Gelet op het vorenstaande is de beklagcommissie van oordeel dat de straf, nu deze is opgelegd wegens een incident met betrekking tot de invoer van een handelshoeveelheid drugs, onredelijk en onbillijk is opgelegd nu niet voldoende is gebleken dat klager betrokken is geweest bij deze invoer. Het beklag zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend.

3.2.2
Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, een ontzegging van het bezoek opleggen voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen.

Bij beslissing van 4 september 2010 heeft de directeur aan klager een disciplinaire straf opgelegd waarbij zijn bezoek voor de duur van drie weken is ontzegd. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat klager betrokken is geweest bij een incident met betrekking tot de invoer van een handelshoeveelheid drugs.

De beklagcommissie overweegt dat op grond van artikel 51, eerste lid, onder b van de Pbw alleen opgelegd kan worden indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen. Uit de opgelegde disciplinaire straf blijkt echter dat al het bezoek van klager geweigerd is voor de duur van drie weken.

Gelet op het vorenstaande is de beklagcommissie van oordeel dat de directie met het opleggen van deze disciplinaire straf onredelijk en onbillijk gehandeld heeft. De beklagcommissie zal het beklag dan ook gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen.

3.3
Klachtnummer 3 en 4
Klager klaagt over de opgelegde maatregel van 4 september 2010 inhoudende dat zijn verloofde twee maanden niet op bezoek mag komen.

Ingevolge artikel 38, derde lid van de Pbw kan de directeur in het kader van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten, en/of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven een maatregel opleggen inhoudende dat de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren.

Bij beslissing van 4 september 2010 heeft de directeur aan klager een maatregel opgelegd inhoudende twee maanden ontzegging van bezoek van mevrouw S., geboren 3 november 1990. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat klager betrokken is geweest bij een incident met betrekking tot invoer van een handelshoeveelheid drugs.

De beklagcommissie heeft bij klachtnummer 2 reeds overwogen dat niet voldoende is gebleken dat klager betrokken is geweest bij de invoer van een handelshoeveelheid drugs en heeft om die reden klachtnummer 2 gegrond verklaard. Nu de maatregel in onderhavige klacht op dezelfde gronden is opgelegd, dient deze opgelegde maatregel naar het oordeel van de beklagcommissie eveneens als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beklag zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend.

3.4
Klachtnummer 5
Klager klaagt over de opgelegde straf van 17 september 2010 voor de duur van zeven dagen en het feit dat in eerste instantie is gezegd dat hij een straf van zes dagen zou krijgen.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte opleggen.

Bij beslissing van 17 september 2010 heeft de directeur aan klager een straf van zeven dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie opgelegd. Aan die straf heeft de directeur ten grondslag gelegd dat klager bij een medegedetineerde op cel gegaan is terwijl hem dit verboden was. Klager heeft dit standpunt niet betwist.

Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directeur met het opleggen van een straf van zeven dagen cel niet de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden.

Daarnaast overweegt de beklagcommissie dat het de directeur is die de straf aanzegt en niet een personeelslid. Dat een personeelslid gezegd zou hebben dat klager een straf van zes dagen opgelegd zou krijgen acht de beklagcommissie dan ook niet aannemelijk. Voor zover dit al gebeurd zou zijn, had klager kunnen weten dat aan een dergelijke uitspraak geen rechten kunnen worden ontleend.

Gelet op het vorenstaande zal de beklagcommissie het beklag ongegrond verklaren.

3.5
Klachtnummer 6
Klager klaagt over de opgelegde maatregel van 4 november 2010.

Vast is komen te staan dat rapport is opgemaakt vanwege het feit dat klager een televisie verstopt had staan in zijn cel en hij tevens twee radio's op cel had staan. Aan klager is echter geen disciplinaire straf opgelegd.

De beklagcommissie overweegt dat klager een televisie verstopt had, die hem niet toebehoorde, alsmede dat hij twee radio's op cel had staan en dat hij wist dan wel kon weten dat dit niet was toegestaan.

De beklagcommissie acht het dan ook niet onredelijk of onbillijk dat deze goederen van de cel van klager verwijderd zijn, nu het bezit daarvan immers onrechtmatig is danwel in strijd is met de huisregels. De beklagcommissie zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING
De beklagcommissie verklaart het beklag met klachtnummer formeel gegrond en materieel ongegrond, 2 gegrond, 3 en 4 gegrond, 5 ongegrond, en 6 ongegrond en zal, na de directeur te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is conform artikel 68, zevende lid, van de Pbw voor wat betreft de klachtnummers 2, 3 en 4, en heeft bepaald dat er geen tegemoetkoming zal worden vastgesteld voor wat betreft klachtnummer 1.