Sla inhoud over

Disciplinaire straffen terbeschikkinggestelden

NB: In deze tekst wordt regelmatig verwezen naar jurisprudentie van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) die ziet op de toepassing van het beklagrecht dat is geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit wordt alleen gedaan wanneer de regeling in de Pbw vergelijkbaar is met de regeling in de Bvt en er geen jurisprudentie over de Bvt-regeling gepubliceerd is. In een dergelijk geval kan naar analogie aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die ziet op de regeling in de Pbw


De directeur van de inrichting kan op grond van artikel 48 en 49 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) disciplinaire straffen opleggen. De directeur kan dit doen als de verpleegde feiten begaat die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of als de feiten onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In TBS- klinieken wordt minder gebruik gemaakt van het opleggen van disciplinaire straffen dan in het gevangeniswezen. Men gaat in TBS- klinieken eerder over tot het opleggen van een ordemaatregel, omdat dit vaak beter past bij de behandeling die de verpleegde ondergaat.


Disciplinair strafbare feiten

Voor de oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de verpleegde een strafbaar feit heeft begaan in de zin van de Bvt. Het enkele vermoeden dat de gedetineerde een strafbaar feit gaat plegen, is onvoldoende voor oplegging van een disciplinaire straf.[1] Ook is opleggen van een disciplinaire straf onredelijk en onbillijk wanneer niet is gebleken dat de gedetineerde kennis had van, heeft meegewerkt aan of heeft deelgenomen aan strafbare feiten, anders gezegd: als hem geen verwijt te maken valt.[2] In een dergelijk geval kan soms wel een ordemaatregel worden opgelegd, maar geen straf.[3] Meer informatie hierover is te vinden in het dossier Ordemaatregelen.

Wat is een strafbaar feit in dezin van de Bvt?

De wet bevat geen opsomming van strafbare feiten in de zin van de Bvt. Volgens artikel 48, lid 1 Bvt moet het gaan om ‘feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming’. Per geval zal moeten worden uitgemaakt welk gedrag disciplinair kan worden bestraft en welk gedrag niet. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie van de RSJ volgt bijzvoorbeeld dat het bezit van verboden goederen een gedraging is waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd op grond van de Bvt.[4]


Strafbare feiten in de zin van de Bvt of ‘gewone’ strafbare feiten

Als een verpleegde een ‘gewoon’ strafbaar feit begaat (een misdrijf of overtreding), kan de directeur aangifte doen bij de politie en wordt het feit volgens de strafrechtelijke weg afgedaan. Soms is een bepaalde gedraging zowel een ‘gewoon’ strafbaar feit als eenstrafbaar feit in de zin van de Bvt, zoals bijvoorbeeld bij een vechtpartij. In ernstige gevallen zal dan aangifte worden gedaan bij de politie, maar in minder ernstige gevallen kan het bij een disciplinaire bestraffing van de dader blijven.


Verwijtbaarheid

Niet alleen degene die het strafbare feit heeft begaan kan disciplinair worden bestraft. Ook medeplegen, uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid, als bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht, kunnen disciplinair bestraft worden. Collectieve bestraffing is daarentegen niet mogelijk. De RSJ heeft bepaald dat voor het opleggen van een disciplinaire straf verwijtbaarheid vereist is. Een justitiabele kan niet worden gestraft voor medeverantwoordelijkheid als er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit.[5]


Bewijs: het schriftelijke verslag

Als de directeur zelf niet aanwezig was, zal hij het bewijs van het strafbare gedrag vooral ontlenen aan het schriftelijke verslag (of rapport) dat over de gebeurtenis is opgemaakt door het personeel dat getuige is geweest van de feiten (artikel 48 lid 1 Bvt). Vanwege de gevolgen, die voor een justitiabele zeer ingrijpend kunnen zijn (denk bijvoorbeeld aan een plaatsing in afzondering), is het van groot belang dat de feitelijke gang van zaken in het verslag nauwkeurig, volledig en waarheidsgetrouw is opgeschreven.[6]


Soms staat in het schriftelijk verslag vermeld dat dit naar ambtseed is opgemaakt. De RSJ heeft in een uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw): “In het Wetboek van Strafvordering is een expliciete regeling opgenomen voor het op ambtseed opmaken van verslagen door opsporingsambtenaren. Een dergelijke regeling is er niet in de Pbw en de beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt.”[7] De RSJ heeft in een andere uitspraak nogmaals geoordeeld dat dergelijke verslagen ‘slechts’ naar waarheid zijn opgemaakt en niet op ambtseed.[8]


Voor het opleggen van een disciplinaire straf dient de directeur de overtuiging te hebben dat de justitiabele het te bestraffen feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Deze overtuiging dient te berusten op feiten en omstandigheden die in redelijkheid aannemelijk worden geacht. De directeur moet dan ook motiveren waarom hij een disciplinaire straf oplegt. Het penitentiaire 'strafblad' mag een rol spelen bij het bepalen van de strafmaat.[9] Tijdens de beoordeling van een directeursbeslissing in een klachtzaak, is de beklagcommissie en in beroep de beroepscommissie, vrij in het kiezen van bewijsmiddelen en de waardering daarvan. Voor meer informatie hierover en over het (bewaren van) camerabeelden die zijn gebruikt ter ondersteuning van de oplegging van een disciplinaire straf verwijzen wij u graag naar het dossier Beklagprocedure.    


Oplegging straf voorbehouden aan de directie

Het opleggen van een disciplinaire straf is voorbehouden aan het hoofd van de inrichting of diens vervanger. De reden hiervoor is het ingrijpende of verstrekkende karakter van deze beslissingen. De Minister wijst een hoofd van de inrichting aan die, op diens beurt, een of meerdere plaatsvervangers kan aanwijzen (artikel 3.1 lid 4 jo. artikel 3.3. lid 4 van de Wet forensische zorg). Deze plaatsvervangers zijn belast met een algemene beheersbevoegdheid. Voorwaarde voor hun functie is dat ze, voor een onbevooroordeelde en evenwichtige oplegging van een disciplinaire straf op afstand staan van de gebeurtenissen.[10] Het aanwijzen van medewerkers (zoals het hoofd beveiliging of afdelingshoofden) als plaatsvervangend directeur, met uitsluitend de bedoeling om het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen mogelijk te maken, is volgens de RSJ niet de bedoeling van de wet. Personen met een dergelijke beperkte aanwijzing zijn volgens vaste jurisprudentie van de RSJ onbevoegd om tot het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen te beslissen.[11] Ook het machtigen van lagere ambtenaren of medewerkers door de directie om straffen op te leggen is niet toegestaan.[12]


Procedure

Rapport aanzeggen

Indien een personeelslid constateert dat een verpleegde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, zegt hij de gedetineerde een rapport aan (artikel 48 lid 1 Bvt). Het personeelslid dient in het rapport aan te geven dat hij de gebeurtenissen aan de directeur zal rapporteren. 


Als aan een justitiabele niet wordt meegedeeld dat er een schriftelijk verslag aan de directie zal worden gedaan, terwijl op grond van een dergelijk verslag later wel een disciplinaire straf wordt opgelegd, heeft dat tot gevolg dat een klacht tegen die beslissing om formele redenen gegrond moet worden verklaard.[13] Een rapport of schriftelijk verslag kan worden aangezegd en opgemaakt door een medewerker als bedoeld in artikel 1 sub k van de Bvt. Het kan dan bijvoorbeeld ook gaan om een in de keuken werkzame medewerker van de catering, een medewerker van de inrichtingswinkel of een geestelijk verzorger.[14]


Een schriftelijk verslag moet in principe altijd worden opgemaakt door de medewerker die het voorval waarnam. In de beginselenwetten is geen termijn genoemd voor het aanzeggen en op de hoogte stellen van de directeur. In de jurisprudentie wordt daarom aansluiting gezocht bij de termijn van uitreiking van de schriftelijk mededeling, zijnde onverwijld. Een termijn van drie dagen is in ieder geval te lang.[15] Maar ook het geval waarin een verslag anderhalf uur later werd aangezegd, werd te laat bevonden.[16] Een en ander is dus altijd afhankelijk van de omstandigheden van het geval.    

Bewaardersarrest
De verpleegde kan door de betrokken medewerker, in afwachting van de afhandeling van zijn aangezegde en opgemaakte schriftelijke verslag door de directie, door de medewerker worden afgezonderd in eigen cel of afzonderingscel op grond van zogenoemd ‘bewaardersarrest’ voor ten hoogste 15 uur. De verpleegde kan, op grond van artikel 34, derde lid, van de Bvt, door het hoofd van de afdeling bij dringende noodzakelijkheid worden gesepareerd voor ten hoogste 15 uur. De genoemde 15 uren betreffen klokuren. Dit betekent dat de tijd direct ingaat bij het insluiten of afzonderen en ook doorloopt in de uren dat een verpleegde is ingesloten voor bijvoorbeeld de nacht.[17] Indien de directeur beslist tot het niet opleggen van een disciplinaire straf eindigt de afzondering (bewaardersarrest) direct. Indien de directeur wel beslist tot het opleggen van een disciplinaire straf, gaat het bewaardersarrest over in de disciplinaire straf.[18] Er is geen rechtsregel op grond waarvan de duur van het bewaardersarrest in mindering moet worden gebracht op de vervolgens opgelegde disciplinaire straf.[19] Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het ‘bewaardersarrest’, gelet op de context waarin dit wordt opgelegd, namelijk vooruitlopend op een door de directeur te nemen beslissing over een ordemaatregel of een disciplinaire straf, te worden opgevat als een namens de directeur genomen beslissing waartegen beklag open staat.[20]

Horen

De directeur leest het verslag van de medewerker en moet, voordat hij beslist over het opleggen van een straf en/of voor het einde van de 15 uur dat de verpleegde afgezonderd is, de verpleegde horen (artikel 53, eerste lid Bvt). Voor overschrijding van de termijn van 15 uur is het afwezig zijn van de directeur in de inrichting geen verschoonbare reden. De verpleegde kan door de directeur namelijk ook telefonisch worden gehoord.[21]
Wordt de verpleegde niet tevoren gehoord, dan wordt een klacht over de bestraffing formeel gegrond verklaard.
Indien de directeur de verpleegde in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, maar dat horen niet plaatsvindt door toedoen van de verpleegde, is voldaan aan de hoorplicht.[22] Indien de directeur optreedt op grond van eigen waarneming van strafwaardig gedrag, kan de directeur een disciplinaire straf opleggen zonder dat van dat gedrag rapport is aangezegd en opgemaakt (artikel 48, derde lid, Bvt). Voordat de disciplinaire straf wordt opgelegd, dient de verpleegde wel door de directeur te worden gehoord.


Uitreiken beschikking

De directeur geeft de verpleegde van zijn beslissing tot strafoplegging zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling. De RSJ oordeelde dat als de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet of niet onverwijld aan de verpleegde wordt uitgereikt een beroep om die reden gegrond is.[23]De feitelijke uitreiking behoeft niet door de directeur zelf te geschieden.


Op grond van artikel 54 lid 1van de Bvt moeten de reden van de disciplinaire straf en de datum worden vermeld in de beschikking en moet de beschikking zijn ondertekend door de directeur. Daarnaast staat in de beschikking altijd de duur van de disciplinaire straf vermeld. Ook staat in de beschikking vermeld of de verpleegde is gehoord. Tot slot staat in de beschikking staat vermeld dat de verpleegde beklag kan instellen tegen de beslissing; de termijn waarbinnen hij dit beklag moet instellen (zeven dagen) en de mogelijkheid om hangende de uitspraak op het klaagschrift de RSJ te verzoeken om de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen (artikel 54, derde lid,Bvt).


Een beschikking is onvoldoende gemotiveerd als daarin slechts staat dat een justitiabele door zijn gedrag de rust en orde heeft verstoord. Duidelijk aangegeven moet worden om welk soort gedrag het gaat.[24] 


Tenuitvoerlegging

De straf dient na oplegging onverwijld ten uitvoer te worden gelegd. Daarvan is ook nog sprake als de straf in verband met het ondergaan van een andere straf onmiddellijk na afloop van die straf wordt ondergaan.[25]
De zorgvuldigheid vereist dat de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan beslist over het opleggen van een disciplinaire straf en dat de afhandeling binnen 24 uur na het aanzeggen van het verslag plaatsvindt.[26]


De straf mag niet ingaan op een datum die ligt vóór de dag waarop de straf is opgelegd. Straffen met terugwerkende kracht is in strijd met de wet.[27] De eenmaal opgelegde disciplinaire straf mag daarnaast niet achteraf worden gewijzigd ten nadele van de justitiabele.[28]


Strafsoorten in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden

Op grond van artikel 49, eerste lid van de Bvt kunnen de volgende disciplinaire straffen (limitatief) worden opgelegd:

  • Afzondering in de persoonlijke verblijfsruimte, gedurende het gehele etmaal of bepaalde uren daarvan, voor ten hoogste twee weken; 
  • Beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling, waar de verpleegde verblijft, voor ten hoogste twee weken;
  • Geldboete tot een door Onze Minister te bepalen maximum;
  • Ontzegging van bezoek van een bepaalde persoon of van bepaalde personen voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
  • Uitsluiting van deelname aan een of meer gemeenschappelijke activiteiten of werkzaamheden voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met die gemeenschappelijke activiteit of werkzaamheid.


De directeur kan besluiten meer dan een straf op te leggen (artikel 49 lid 3 Bvt). Het is hierbij wel van belang dat een straf van plaatsing in afzondering en uitsluiting van deelname aan een of meer activiteiten samen niet langer dan twee weken duurt. 


Rechten tijdens het verblijf in een strafcel

Luchten

Gedurende de afzondering in de persoonlijke verblijfsruimte op grond van een disciplinaire straf, neemt de verpleegde niet deel aan activiteiten. Hierop geldt als enige wettelijke uitzondering het recht op het dagelijks verblijf in de buitenlucht (artikel 43 lid 3 van de Bvt). Voor meer informatie hierover verwijzen wij u graag naar het dossier  Luchten.


Contact buitenwereld

De directie kan tijdens het verblijf van de verpleegde in de strafcel het contact met de buitenwereld beperken of uitsluiten. Voor contact met de raadsman en andere geprivilegieerde contacten gelden aparte bepalingen, zie artikel 37 lid 7 en artikel 38 lid 4 van de Bvt. Dit houdt feitelijk in dat de verpleegde bezoek en post kan ontvangen van diens rechtsbijstandverlener terwijl hij in afzondering verblijft. Hij kan tevens bellen met diens rechtsbijstandverlener n indien de noodzaak en gelegenheid hiertoe bestaat.


Strafduur

De directeur mag nooit langer straffen dan de maximumstrafduur van twee weken, genoemd in artikel 49 van de Bvt.


Beoordeling van de straf

Bij beoordeling van de strafmaat dient de beklagrechter een zekere terughoudendheid in acht te nemen. Vanwege het punitieve karakter van een disciplinaire straf, reikt de toetsing wel verder dan enkel een marginale toetsing. De beklagcommissie toetst of het aannemelijk is dat klager de verweten gedraging heeft begaan en daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld en, daarnaast, of de opgelegde straf redelijk en billijk is gelet op de alle omstandigheden en In vergelijkbare gevallen dient een vergelijkbare straf te worden opgelegd. De beroepscommissie kan onderzoek doen naar verschillen tussen in vergelijkbare gevallen opgelegde disciplinaire straffen.[29]


(On)voorwaardelijk straffen

De Bvt voorziet niet in de mogelijkheid om een disciplinaire straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.


Cumulatie

De beginselwetten kennen geen verbod tot cumulatie van straf en maatregel. De duur van de ordemaatregel hoeft in beginsel dan ook niet te worden afgetrokken van de duur van de straf.[30] Ook kennen de beginselwetten, anders dat het Wetboek van Strafrecht, geen aftrekregeling van de tijd die een justitiabele in afzondering heeft doorgebracht in afwachting van de afhandeling van een rapport. Wel kan de directeur bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf rekening houden met de tijd die de justitiabele reeds in afzondering heeft verbleven.[31] De wet kent geen mogelijkheid van omzetting van een disciplinaire straf in een ordemaatregel.[32]

[1] RSJ 20 november 2015, 15/2751/GA en 13 februari 2015, 15/0419/SGA

[2] RSJ 12 april 2013, 13/0193/GA

[3] Nederlands Detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 178.

[4] Zie: RSJ 21 december 2005, 05/1584/TA.

[5] RSJ 8 juni 2010, 10/0066/GA

[6] RSJ 16 oktober 2012, 12/1567/GA

[7] RSJ 4 juni 2015, 15/0636/GA

[8] RSJ 31 maart 2016, 15/3447/GA

[9] RSJ 23 november 2015 15/2167/GA en 19 juli 2004 04/0868/GA

[10] RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA

[11] RSJ 3 december 2012, 12/2018/GA

[12] RSJ 19 december 2005, 05/2292/GA en 29 juli 2002, 02/1013/GA

[13] RSJ 21 december 2015, 15/3257/GA

[14] RSJ 28 januari 2002, 01/1940/GA, 6 januari 2003, 02/0971/GA en 6 oktober 2012, 12/1567/GA

[15] RSJ 15 oktober 2013, 13/3356/SGA

[16] RSJ 13 februari 2017, 16/3555/GA

[17] KC 12 april 2011, 2011/038

[18] KC 12 april 2011, 2011/038

[19] RSJ 23 februari 2016, 15/3912/GA

[20] RSJ 14 juli 2017, 16/3933/GA

[21] RSJ 23 september 2013, 13/2116/GA

[22] RSJ 20 augustus 2015, 15/0963/TA

[23] RSJ 9 juni 2017, 17/0462/GA

[24] RSJ 18 juli 2017, 16/3941/GA

[25] H. Cremers, G. de Jonge en J. Serrarens, Bajesboek online, p. 216.

[26] RSJ 28 april 2017, 16/4280/GA

[27] RSJ 10 oktober 2014, 14/2060/GA

[28] RSJ 24 augustus 2011, 11/0719/GA

[29] RSJ 5 juni 2015, 15/1743/SGA

[30] RSJ 26 maart 2009, 08/2760/GA

[31] RSJ 26 augustus 2013, 13/1709/GA

[32] RSJ 5 augustus 2005, 05/1023/GA